VOOR DE JEUGD
I
I
II
I
PJ
GRAPJES.
verschrik-
OR1 FW.
heb
een
zei de dokter tot
zoo juist onderzocht
maar te weinig be-
niet iederen dag een
„U bent met ziek,
den patiënt, dien hij
had. „U heeft alleen
weging. Zoudt u
paar uur kunnen wandelen?"
,,0, ja zeker," was het antwoord. „Zon
der eenig bezwaar, hoor! Ik ben brieven
besteller!"
„O ja," zei de oude zeerob tegen
Koosje, die aan zee logeerde, „ik heb
zooveel gevaren! Ik ben overal geweest!
Ja, ik mag wel zeggen, dat ik in iederen
hoek van de wereld heb gezeten!"
„Dat kan niet," viel Toosje opeens uit,
„de wereld is rond en die kan dus geen
hoeken hebben!”
kelijk veel!'' kon mijn nichtje Marie niet
nalaten uit te roepen toen de koetsier,
na een hartelijken groet, weer op zijn bok
was geklommen en de paarden aanzette.
„Ja," zei haar tante, het adres van een
courant scheurend, die hij ook voor haar
had meegebracht, „en weet je wat het
mooiste is? Dat hij zich in al die jaren
nog nooit één keer heeft vergist!"
Ziezoo: nu weten jullie ook hoe de
menschen in Schotland, die op grooten
afstand van de steden wonen, verbin
ding met de buitenwereld onderhouden!
Mijn nichtje en neefje vonden het erg inte
ressant! En jullie?
TIEN KILOMETER VAN DE
BEWOONDE WERELD.
k weet niet, of ik jullie al eens
verteld, dat ik een nichtje en
neefje heb, die Marie en Peter hee-
ten. Als ik dat niet gedaan heb, dan is dat
een verzjuim van me. In ieder geval wil
ik jullie toch eens vertellen, wat ze mij
geschreven hebben, toen ze dit jaar in
Schotland, waar een broer van hun vader
woont, met vacantie waren. Als je het
goedvindt, zal ik het maar met mijn eigen
woorden doen. Ik heb hun brief namelijk
niet bij de hand en het is veel te warm
om ernaar te zoeken. En bovendien
weet ik heel goed, wat erin staat.
Luister dan. Toen Marie en Peter na
een heerlijken tocht over zee en een lan
ge spoorreis door Engeland eindelijk zoo
goed als op de plaats van hun bestem
ming waren aangekomen, stond hun oom
aan den trein om hen in ontvangst te
nemen. (Tot zoover waren zij namelijk
meegegaan met een heer en dame, ken
nissen van hun vader, die hun vacantie
eveneens in de Schotsche Hooglanden
gingen doorbrengen). Nadat oom hen be
groet had, namen ze plaats in het rijtuig
waarmee hij was gekomen en reden ruim
tien kilometer langs een eenzamen land
weg midden tusschen de heuvels eer zij
gekomen waren op de boerderij waar
hun oom en tante woonden. Onderweg
had Peter zich al eens afgevraagd, wat
er eindelijk moest 'gebeuren als zijn oom
eens tot de ontdekking kwam, dat hij
geen tabak had of als tante merkte, dat
ze een broodje te kort kwam, zooals dat
bij hun thuis wel eens gebeurt. Zijn oom
en tante, die 10 K.M. van de stad woon
den, konden niet zeggen: „Toe, Peter,
loop eens even gauw naar dien en dien
winkel en haal me dat en dat eens!" het
geen vader of moeder nog wel eens
deden! Spoedig leerde hij echter, hoe
zijn oom en tante zich wisten te redden.
Het was den volgenden morgen om een
uur of elf, dat tante telkens den weg op
liep om met de hand boven haar oogen
in de verte te kijken.
„Hij is laat vanmorgen," zei tahte na
dat ze weer een paar keer was gaan
kijken tegen Jeanne, het meisje, dat haar
in de huishouding hielp. Peter en Marie,
die natuurlijk erg nieuwsgierig waren ge
worden, waren al vaak van plan ge
weest om eens aan tante te vragen, waar
ze toch naar keek, en wie die „hij" toch
was, toen ze, ook eens den weg afkijkend,
heel in de verte op den weg iets groots
en ronds als een mol ontdekten. Lang
zaam kwam het naar de boerderij toe.
Geleidelijk groeide wat op een mol
leek uit tot iets als een grijzen olifant,
die bijna den ganschen weg in beslag nam
en aan weerskanten de boomen raakten,
die er langs stonden. Opeens was het
toen tusschen twee heuvels verdwenen.
Even later hoorden zij echter een
zwaar gebonk en dat scheen het teeken
te zijn voor tante, oom, Jeanne en de
twee knechts van de boerderij om hun
werk in den steek te laten en naar buiten
te komen. Een oogenblik later stond de
groote huifkar, die iederen dag, zomer of
winter, van de op tien kilometer afstand
gelegen stad voor de boerderij verschijnt,
stil voor het hek.
„Morgen morgen!”
„Wel, Jan, wat is er voor nieuws van
morgen?" Deze vraag richtte oom tot den
koetsier. De passagiers want de huif
kar vervoerde niet alleen goederen, doch
ook reizigers bleven geduldig binnen
in onder het grove linnen zitten wachten.
Zij hadden al aan zooveel eenzaam gele
gen boerderijen stilgehouden dien mor
gen, dat zij het moe waren geworden om
steeds naar dezelfde tooneeltjes te
kijken.
De koetsier vertelde oom alles wat er
aan nieuws was; haalde de pakken en
pakjes, die hij had meegebracht, uit zijn
wagen; nam wat melkbussen mee, die
reeds aan den weg voor hem gereed ge
zet waren, keek op zijn horloge om na te
gaan of oom wel den juisten tijd had,
nam het lijstje aan met de boodschappen,
die tante in de stad gekocht wenschte te
hebben en die hij den volgenden dag
mee zou nemen. Hij nam ook een pakje
van Jeanne in ontvangst en zei haar, na
het gewogen te hebben, precies hoeveel
vracht zij betalen moest om het per spoor
te kunnen verzenden. Ten laatste vertelde
hij een der knechts nog, welken trein hij
het best kon nemen als hij over twee
dagen naar Glasgow ging!
„Jongens, wat weet die man
1
Knip dit poppetje uit benevens de kleedingstukken
te kleeden. Je
zult dan zien, wat hij graag worden wil! Hij heeft twee lievelingswenschen! De uitstekende
reepjes aan de voeten moet ge bij het aankleeden naar achteren ombuigen.
mee aan
om er