tl
I
1
l
1
t
HUMOR.
Hoe komt
i
i
i
UIT HET LAND VAN DE RIJZENDE ZON. Japansche ivoorsnijders
I
1
t
5
aan het werk.
Toen de dokter zijn patiënt had onderzocht,
verklaarde hij: „Uw hart is niet sterk; ik moet
u iedere geestelijke inspanning verbieden"'
„Maar dokter," kwam het ontzette ant
woord, „ik ben dichter, zooals u weet, en zou
ik nu geen gedichten meer mogen schrijven'7"
„O'ja," lachte de dokter, „gedichten moogt
gerust zooveel schrijven als u wiltl"
om sterkte;
den ring
„En die smaragden ring?
die aan jouw vinger?
„Gisteravond heeft Clotilde mij dien
gegeven, nadat ik haar van onze liefde
had verteld. Ze zei mij, dien ring
steeds te dragen, ook in mijn slaap, als
een herinnering aan jou."
Toen giste Frédéric het groote offer,
zoo stil en eenvoudig door zijn zusje ge
bracht en hij sprak Huberte van zijn plan
en zijn briefje in het stuk brood. Ze wa
ren beiden zóó ontroerd, dat zij instinct
matig een eindje van elkaar gingen alsof
de vreugde van het wederzien, die zij
hadden gesmaakt, een schuldige, gestolen
vreugde was. Zij dachten erover terug te
gaan naar de onderaardsche gang, op
nieuw in de gevangenis door te dringen.
Doch dat was onmogelijk. Frédéric wist,
dat de deuren weer gesloten waren: de
bewaker had de ronde gedaan. De dag
en in de verte werd re-
brak reeds aan
veille geblazen.
Toen zagen zij in, dat Clotilde door
haar onschuldige list en haar heldhafti
ge leugen hun geluk onvermijdelijk had
gemaakt en dat zij het dankbaar moesten
aanvaarden. Ditmaal was het smart om
het dappere meisje, die hen tot elkaar
bracht en in elkanders armen wierp.
De jonge man sloeg beschermend zijn
arm om het «schreiende meisje heen en
steunde haar wankelende schreden. En
over het groene pad, waar de viooltjes
geurden, waar de nachtegalen zongen en
de zon haar gouden stralen wierp, over
dit pad van vrijheid, vervolgden zij lang
zaam, vast omstrengeld, maar treurig,
zonder spreken, zonder zelfs elkaar aan
te kijken, hun weg; terwijl de smaragd
tusschen hun vingers in hun vleesch
drong en hen wondde als een verwijt.
En groote tranen rolden over hun wan
gen; hun droeve gedachten gingen uit
naar 't lieve opofferende zusje, dat nu
terwille van hun samenzijn moest zuch
ten in den donkeren kerker; maar ook
tranen van vreugde stortten zij om het
groote geluk, dat hun, zoo geheel onver
wacht, was deelachtig geworden.
mij van slaapplaats; neem jij de mijne bij
de deur en geef mij de jouwe achter in de
gevangenis. Je matras is met versch stroo
gevuld, terwijl de mijne zóó plat is, dat ik
daardoor in geen week heb kunnen slapen.
En ik heb nu rust noodig, die mij nieuwen
moed zal geven, welken ik vooral morgen
zal noodig hebben."
„Graag hoor!" riep Huberte uit, zonder
een oogenblik bij die laatste woorden van
haar vriendin stil te staan. „Het zal mij
niet deren; want ik zal toch niet kunnen
slapen; ik gevoel me te opgewonden; het
lijkt me alsof jouw geschenk de talisman
zal zijn, die mij geluk zal aanbrengen."
„Dat geloof ik ook,” zei Clotilde glim
lachend. Zij durfde er niets aan toe te
voegen, uit angst, dat door een nadere
verklaring Huberte de waarheid zou ver
moeden en dat mocht niet, want dan zou
ze stellig de uitvoering van haar plan be
lemmeren.
De nacht begon te vallen en na een
lang, innig afscheid zochten de beide
meisjes haar legersteden op, beiden van
heel verschillende gedachten vervuld.
Doch geen van de twee kon den slaap
vatten.
Huberte bad om sterkte; Clotilde
kuste telkens weer den ring aan haar
vinger en wilde wakker blijven voor de
mogelijke komst van den onbekenden
redder. Toch was zij het, die het eerst in
dommelde. Ze kon nog niet lang geslapen
hebben, toen een zachte aanraking van
iemand vlak bij haar, haar deed ontwa
ken. Eerst week ze angstig terug; toen
herinnerde zij zich het vreemde verhaal
van Clotilde en bevangen door een dwaze
hoop, reikte zij bevend haar hand aan de
hand, welke de hare betastte. Stevige vin
gers grepen haar tengere vingers en
raakten even den smaragd. Oogenblik-
kelijk voelde zij, dat een arm haar steun
de, haar optrok en stil, haar adem inhou-
Zij (na een voorstelling van „Hamlet", als
het publiek enthousiast klapt en haar man wil
weggaan): „Hè toe, wacht nog even, Dick!
Ik wil zoo graag den schrijver zien, als hij
komt bedanken!"
dend volgde zij den onbekende, die haar
leidde en meevoerde in de duisternis.
Aan een lichten stoot van haar elleboog
tegen het ijzer, daarna aan het strijken
van haar mouw langs een steenen muur,
begreep Huberte, dat zij door de geopen
de deur waren gestapt en nu in een nau
we gang waren gekomen. Naarmate zij
verder gingen liepen zij vlugger. Na ver
schillende kronkelingen in dit donkere
doolhof steeg de grond langzaam en
voelde zij, dat een zachte luchtstroom
hun in 't gelaat blies. En door een soort
onderaardsch gewelf, door in 't wild
groeiende boomen en struikgewas aan 't
oog onttrokken, belandden de beide
vluchtelingen in het nabij liggende
bosch. Buiten adem van het loopen en
geheel ontdaan door den angst voor ver
volging, kropen zij onder de takken voort
en het duurde nog geruimen tijd eer zij
een veilige plek onder een troep hooge
boomen hadden bereikt. Daar, in een
soort open ruimte in 't bosch, door de
zilveren stralen van de maan beschenen,
kwamen zij tot zichzelven, stonden stil,
zagen elkaar aan en uitten een kreet van
verrassing en vreugde.
„Huberte!”
„Ben jij 't, Frédéric?"
Ontsteld vroeg de jonge man:
„Maar waar is Clotilde? Mijn zusje
Clotilde?”
Haar hand plotseling uit die van haar
verloofde rukkend, stamelde Huberte
uiterst verschrikt:
„Clotilde? Wat bedoel je? Maar....
ik weet 't niet. Ze sliep zeker. Ze lag
achter in de gevangenis; ze had mij ver
zocht voor dezen enkelen nacht haar mijn
slaapplaats af te staan en ze gaf mij de
hare. Ze wilde zoo graag op het versche
stroo liggen. Waarom kijk je zoo vreemd,
Frédéric? Wat is er dan?"
De onderwijzer vertelde van een man, die
drie keer over den Tiber was gezwommen
Toen hij klaar was, zag hij, dat Jantje zat te
lachen.
„Geloof je het niet, Jantje?" vroeg hij.
„Jawel, meester," kwam het antwoord,
„maar ik begrijp niet, waarom hij niet vier
keer gezwommen heeft om weer bij zijn klee-
ren te kunnen!"
5