I I I DEN WREEDE *DE ONTHOOFDING VAN DON PEDRO I r-’ NIEUWE VIJVER DE .1 koning zoon van was. een prins of een I n ik, te oordeelen naar de wijze, waarop thans de zaken in ons arm Kastilië gaan, geneigd ben te gelooven, dat u gelijk hebt!" „Is het in Aragon dan beter gesteld?" „Neen, dat geloof ik niet. Pedro de Wreede tegenover Pedro den Wreede een Tiberius tegenover een Nero! Er is niet veel verschil tusschen!" Don Pedro beet op zijn lip en zette zijn glas op tafel zonder het aan zijn mond te hebben gebracht. Fernando de Castro werd bleek. „Daar praat je je mond weer voorbij," zei de vrouw van Pasquale, Juana. „Je deedt beter als je maar zweeg." „Laat mijn vader sprekeni" zei Manuel. „Wat hij zegt, is juist!” „Ja," zei de koning, „wat hij zegt is juist, maar hij moet onderscheid maken tusschen Don Pedro van Aragon en Don Pedro van Kastilië en niet vergeten, dat ze hen allebei wel „den Wreede" noemen, maar dat er ook zijn, die den laatste „den Rechtvaardige” noemen." „Ha," zei Pasquale ironisch, „dat is dan zeker omdat er in Sevilla zoo’n voorbeeldige orde heerscht en de wetten er zoo goed wor den nageleefd en er nooit iemand wordt be stolen of vermoord!" „Maar dat is geen zaak van den koning, doch van den hoogsten politierechter!" „Waarom doet die dan zijn plicht niet?” „Hoe kan hij altijd weten, wie er groote stad een misdaad heeft begaan?” „Dat is zijn zaak, maar Daar is hij politierechter voor! en de moorden, die iederen nacht met zwaard of dolk in de stra ten van Sevilla worden bedreven. „De edele heeren zijn vermoeid," zei Juana, bij die niet graag wilde, dat haar man over zulke dingen met vreemden sprak. „Ze zullen liever gaan rusten dan naar jouw onzin luisteren." Pedro de Wreede, zoon van Alphonso „Je hebt gelijk, vrouw," zei Pasquale. „De IX, was koning van Aragon, toen Pedro de heeren moeten het me maar niet kwalijk Wreede, zoon van Alphonso XI, koning van nemen. Als ik eenmaal op mijn stokpaardje Kastilië was. zit, ben ik er niet zoo gauw van af." IN HET ASSER BOSCH IN ZOMERPRACHT. 2) KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE. Tijdens een hevig onweer zijn Don Pedro, koning van Kastilië en zijn hoveling Fernando verdwaald geraakt in de bosschen in de buurt van Sevilla. Zij ontdekken een hut en worden liefderijk opgenomen door Juan Pasquale, die zijn zoon Manuel naar de stad heeft ge zonden om eten te halen voor de gasten. Hij biedt hun ook droge kleeren aan. Is we willen! Maar mijn waarde gast heer, dit is een aanbod, dat een doorweekt jager zeker niet zal af slaan! Breng die kleeren gauw hier, want ik moet eerlijk bekennen, dat ik verlang te gaan eten!" Pasquale deed een deur open, die naar een kleine kamer leidde, waarin een bed opge maakt stond en een helder vuur brandde. Hij kreeg kleeren uit een kast, legde ze op een stoel en liet zijn gasten toen alleen. „Nou, Fernando,” zei de koning, „denk je, dat we een betere ontvangst hadden gehad, als we hadden gezegd, wie we zijn?" „Neen, Sire. Onze gastheer zou u misschien meer eerbied, doch niet meer gastvrijheid heb ben kunnen betoonen!" „Het is juist de gastvrijheid, die ik zoo waardeer. Dikwijls, als ik incognito op reis was, heb ik veel geleerd van menschen, die openhartig met mij spraken, omdat ze niet wisten, wie ik was. Maar ik heb nog nooit iets geleerd van den lof, dien men mij toezwaaide omdat ik koning ben! We zullen dien man aan het praten zien te krijgen, Fernando!” „Dat zal, geloof ik, niet moeilijk zijn, Sire. En u kunt er verzekerd van zijn, dat hij alles eerlijk meent, wat hij zegt!" Toen ze hun droge kleeren hadden aange trokken, keerden Don Pedro en Fernando weer terug in de kamer, waar de maaltijd nu gereed stond. „Hoe komt het, dat er slechts voor twee personen is gedekt?' vroeg Don Pedro. „Hebt u en uw gezin reeds gegeten?" „Neen, mijnheer, nog niet. Maar het komt eenvoudigen menschen als wij niet te pas, om met edelen aan éénzelfde tafel te eten. We zullen wachten tot u klaar is." „Bij St. Jan, dat zal niet gebeuren! Jij en je vrouw zullen met ons aanzitten en je zoon zal ons bedienen, want het voegt den jongste, ouderen te bedienen. Kom, Manuel, wil je mijn schenker zijn?" „Voor vanavond wel," zei Manuel, „omdat u onze gast is.” „Wat?" riep Don Pedro uit. „Zou je een dergelijke functie in den dienst van een rijken edelman weigeren als ze je werd aange boden?" „Ja!" „Bij een machtigen prins?" „Ik zou nog weigeren." „En bij den koning zelf?" „Ik zou het weigeren, .omdat ik liever de geringste ben onder eenvoudige boeren dan de voornaamste onder gehuurde dienst knechten!" „Je zoon is verduiveld trotsch, Pasquale. Ik ben hem dan ook des te dankbaarder, om dat hij vanavond een plicht wil vervullen, die hem zoo tegenstaat." „U is thans ook méér dan koning, mijnheer." „Hoezoo?" „U is onze gast," zei Pasquale. „De hemel heeft u tot ons gezonden, terwijl prinsen en koningen Gezonden worden door den duivel I Is het niet zoo?” vroeg Don Pedro. „Dat wilde ik nu juist niet zeggen, ofschoon „Maar wie zou er dan op zulke voorwaar den politierechter willen zijn?" „De eerste de beste eerlijke kerel, dien u vondt, edele heer!" „Maar weet je wel, dat het niet gemakkelijk is om thans iemand te vinden, die eerlijk is?" „Dat komt, omdat ze de eerlijke menschen altijd in de stad zoeken, edele heer!" merkte nu Manuel op. „Werkelijk,” riep de koning uit, „je zoon heeft meer gezond verstand dan de meesten van zijn leeftijd en al zegt hij weinig, wat hij zegt, is juist! Toch zou ik jou wel eens politierechter willen zien, want je bezit inder daad de voornaamste hoedanigheid, die voor zoo'n taak noodig is!" „U schertst natuurlijk, mijnheer, maar toch, als ik tot dit ambt geroepen was, zou ik ner gens voor zijn teruggedeinsd! En al was ik niet in staat geweest iedere misdaad te voor komen, ik zou de misdadigers, die ik in han den kreeg, zóó streng hebben gestraft, dat den anderen de lust wel verging om hun voor beeld te volgen. En het zou me niet hebben kunnen schelen of het een ridder, prins of koning was!" „Maar," zei de koning, na een oogenblik nagedacht te hebben, „het volk ziet dikwijls bepaalde daden voor misdaden aan, omdat het alleen de gevolgen en niet de motieven kent. Ze zien niet, dat zulke groote daden politieke of persoonlijke noodzaak zijn voor hen, die geroepen werden om te regeeren." „Natuurlijk," zei Pasquale, „als u zulke dingen bedoelt als bijvoorbeeld- de vroegere liefde van den koning voor die courtisane Padilla, dan zou ik er den koning niet voor in een ter verantwoording roepen. Zulke dingen be- hooren bij een troon en de koning is er alleen hij moet het weten, tegenover den hemel rekening en verantwoor- En als ik ding over schuldig. Maar ik bedoel de ge- koning Pedro was, wat de hemel verhoede, wapende plundertochten, waardoor heele fa- dan zou ik wel een middel weten te vinden, milies geruïneerd worden om het hem te leeren!" „Wat zou je dan doen?" „Ik zou hem aansprakelijk stellen voor alle misdaden: bij diefstal goud voor goud en moord hoofd voor hoofd!"

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1929 | | pagina 2