I DE ONTHOOFDING VAN DON PEDRO DEN WREEDE n I' DE MARINEHAVEN TE VLISSINGEN. weinig waarde zijn onder- deze door zijn 4) KORTE INHOUD VAN HET VOORAFGAANDE. Tijdens een hevig ohweer zijn Don Pedro, koning van Kastilië en zijn hoveling Fernando verdwaald geraakt in de bosschen in de buurt van Sevilla. Zij ontdekken een hut en worden liefderijk opgenomen door Juan Pasquale, die zijn zoon Manuel naar de stad had ge zonden om eten te halen voor de gasten. Hij biedt hun ook droge kleeren aan. Tijdens den maaltijd zegt Pasquale, die niet weet den koning voor zich te hebben, dat hij niet begrijpen kan, waarom men Don Pedro wel eens „de Rechtvaardige” noemt. „Dat is zeker omdat er in Sevilla zoo’n voorbeeldige orde heerscht,” zegt hij ironisch, want er gaat schier geen nacht voorbij of er wordt daar iemand vermoord. In den loop van het gesprek laat Pasquale zich ontval len, dat als hij opperste politierechter was, hij de daders wel zou weten te straffen en dat hij daar met zijn hoofd borg voor zou willen staan .De gasten vertrekken en eenige dagen later wordt Pasquale ten paleize van Don Pedro ontboden. Hij ziet nu, wien hij heeft voorgehad en is zeer ontdaan. Don Pedro bekleedt hem met het ambt van oppersten politierechter. Hij zelf belooft een voorbeeld van gehoor zaamheid te zullen zijn. Wanneer Pasquale eenigen tijd opperste politierechter is. heerscht er een voorbeeldige orde in Sevilla. Op zekeren avond wordt een van zijn nachtwachten, Antonio Mendez, vermoord door een ridder, die voor de woning van Dona Leonora burengerucht maakte. Don Pedro geeft Pasquale drie dagen tijd den moordenaar te vinden. Slaagt hij hierin niet, dan zal hem dat zijn leven kosten. Op den derden dag hoort Pasquale van een oude vrouw, die getuige van den moord is geweest, dat de koning zelf de moordenaar is. Pasquale sommeert den koning nu voor zijn hof te verschijnen. De koning komt. M"V Jerkehjk?” vroeg Don Pedro. „En toch geloof ik, mijn waarde heer, dat het niet de wet, maar de koning was, die u met uw waardigheid heeft bekleed, al denkt ge thans, dat ge zelfs bóven den koning staat!” „Toen ik mijn ambt aanvaardde, heb ik be loofd vóór alles de wet te zullen handhaven. Eerst God, dan de wet en dan de koning, heb ik gezegd!" „Genoeg!" viel Don Pedro hem in de rede. „Wat wil je van mij?" „Sire, in den nacht van Vrijdag op Zaterdag is er in een straat achter de Giralda 'n moord gebeurd. Uwe Majesteit moet zich dat onge twijfeld herinneren, daar u de eerste was, die het mij mededeelde!" „Ja. Ga verder!" „Uwe Majesteit gaf mij drie dagen om den moordenaar te vinden. Welnu Sire, ik hèb hem gevonden. Ik heb hem voor het opperste te doen. Toen u mij uit mijn bergen haalde, zonder te vragen of ik het wilde, toen u mij, tegen mijn wensch, oppersten politierechter maakte, wilde u een réchter en geen hoveling hebben. Welnu, u heeft een rechter. Heeft u nog iets te zeggen?" „Ik heb gezegd, wat ik te zeggen had. Ja, ik heb Antonio Mendez gedood. Maar het was een duel, geen moord." „U hebt verzet gepleegd tegen de wet, die uzelf hebt goedgekeurd. En uw koninklijke waardigheid is geen excuus. Integendeel, u hadt moeten begrijpen, dat u aan uw hooge positie verplicht was het voorbeeld te geven. Luister nu naar mijn woorden." De oogen van den koning schoten vuur en zijn hand zocht het gevest van zijn zwaard. Juan Pasquale vervolgde echter onbewogen: „Ik beveel u, Don Pedro van Kastilië, om morgenmiddag om twaalf uur te verschijnen op het plein van Giralda, nabij de plaats, waar u de misdaad pleegde, teneinde daar het vonnis te ondergaan, dat naar rechtvaar digheid over u zal worden uitgesproken. In dien ge gelooft aan een eeuwig leven, raad ik u aan, daar te verschijnen met alle gevoelens van spijt en berouw, die de laatste hoop zijn van een zondaar!" Na deze woorden langzaam en met nadruk te hebben uitgesproken, gaf Juan Pasquale den koning een teeken, dat hij kon vertrekken. Toen stond hij op en verliet de zaal, gevolgd door zijn vier en twintig mederechters. Don Pedro's eerste gewaarwording was er een van woede; zijn tweede een van bewonde ring. In dien tijd was de koning nog in de eerste helft van zijn leven, toen hij nog den bijnaam van „De rechtvaardige” verdiende. Zijn hart was daarom ontvankelijk voor een moedige daad. Bovendien was het een nog ongekende gewaarwording voor hem, dat hij door een van zijn onderdanen ter verantwoor ding werd geroepen. Tot dan toe was hij steeds door zijn hovelingen gevleid; zij had den voor hem gebogen en zich steeds naar zijn wil geschikt. Nu was er een, die hem durfde weerstaan, die van hem verlangde, dat hij zich naar de wet, die tot dan toe alleen voor zijn onderdanen had gegolden, zou schikken. En hij voelde, dat wat Pasquale van hem ver langde, niet meer dan billijk en recht was. Hij besloot daarom den oppersten politie rechter te gehoorzamen en den volgenden middag op het plein van Giralda te verschij nen, getooid met al de teekenen van zijn waar digheid. Alleen Fernando de Castro en Juan de Padilla mochten hem vergezellen, want hij wilde niet den schijn wekken, dat hij zijn rechters door machtsvertoon wilde intimi- deeren. Natuurlijk was het nieuws van de ongewone terechtzitting spoedig in Sevilla bekend ge worden en een dichte drom menschen ver drong zich dan ook op het plein, toen de koning verscheen. Zijn begeleiders hadden hem aangeraden, een grooter gevolg mee te nemen en een groote, flink bewapende lijfwacht, maar Je koning had geantwoord, dat alles op de ge bruikelijke wijze moest plaats vinden en dat de wacht van den oppersten politierechter vol doende was om de orde te handhaven. Ten slotte had hij echter toegegeven, dat een do zijn ongewapende edelen hem mocht volgen. Vooraf liet hij hen evenwel zweren, dat zij niet zouden optreden, wat er ook mocht ge- gebeuren, zonder daartoe van hem bevel te hebben gekregen. Zoodra het volk hem zag komen, hief het een luid gejuich aan. Don Pedro begreep heel goed, dat hun enthousiasme meer zijn onder worpenheid dan zijn persoon gold. Toen hij bij het plein van Giralda aankwam, werd hem door eenige soldaten met gevelde lansen den weg versperd. Men beduidde hem, dat hij een gerechtshof gedaagd, want de rechtvaardigheid is voor allen hetzelfde, zoowel voor de edelen als voor de gewone burgers. Don Pedro, Koning van Kastilië, ik beschuldig u van moord op den nachtwacht Antonio Mendez. Wat is uw antwoord aan het gerechtshof?" „Wie is het, die den koning van moord durft beschuldigen?” „Een getuige van den moord, wier naam ik heb gezworen geheim te houden!" „En als de koning van Kastilië ontkent schuldig te zijn?” „Dan zal hij aan de godsspraak onderwor pen worden. Het lijk van Antonio Mendez ligt hiertoe nog in de kerk...." „Ik zie, dat het nutteloos is om te ontken nen," antwoordde Don Pedro luchthartig. „Ik heb den man gedood!" „Het spijt mij,” zei Pasquale ernstig, „dat de koning van Kastilië zoo hecht aan het leven van een van danen, in het bijzonder nu eigen hand is vermoord." „U vergist zich,” antwoordde Don Pedro, die voelde, dat Pasquale hem in een moeilijke situatie bracht en dat hij zich moest verdedi gen, „u vergist zich. Ik vermoordde Antonio Mendez niet. Ik doodde hem in een eerlijk tweegevecht." „Er kan geen sprake zijn van een „eerlijk tweegevecht" tegen een nachtwacht, die zijn plicht doet!” „Zijn plicht heeft hem te ver gevoerd!" „Dat is niet waar. U verstoorde de orde en luisterde niet naar zijn bevel, u te verwijderen. En u heeft den moord zelf bekend!" „Je liegt, schavuit!" riep Don Pedro nu woedend uit. „Ik heb niet gezegd dat ik hem vermoordde!Ik heb hem gedood, nadat ik hem gezegd had door te loopen en zich niet met mijn zaken te bemoeien. Hij trok zijn zwaard en werd, toen we duelleerden, gedood. Waar om volgde hij mijn bevel niet op?" „Omdat het uw plicht was, zijn bevel op te volgen, Sire. Ge hadt het recht niet, u tegen zijn orders te verzetten.Bedreigingen zul len mij niet weerhouden, Sire, om mijn plicht

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1929 | | pagina 2