I 1» l DE VREESELIJKE OOGEN. 1 I I et was vol en warm in de Parijsche music-hall, waar de groote wereld zich vermaakte; een jazz-band zorgde voor opwindende muziek en mooie vrouwen wedijverden met elkaar in beval ligheid. Weggedoken in langs de wanden ge plaatste fauteuils, amuseerden Benuto, mijn vriend uit Brazilië, en ik ons met het gadeslaan der verschillende bezoekers. Onder de mannen bemerkten wij veel En- gelschen en Amerikanen, waarbij enkele zeer opvallende typen waren, die geen slecht figuur op het witte doek gemaakt zouden hebben. Geen enkel gelaat echter wees op intelligentie of op een diepen ge dachtengang. Ik wilde me juist tot het be- studeeren der vrouwelijke bezoekers be palen, toen twee binnen tredende heeren mijn aandacht trokken. Bij den ingang bleven zij even slaan en zochten met de oogen een tafeltje. De een was een middelmatig groot man met een alledaagsch uiterlijk; de andere viel dade lijk op door iets ongewoons in zijn geheele wezen. Hij leek mij een zeer krachtige persoonlijkheid. „Hé, daar is Bording," mompelde Be nuto. „Je bedoelt zeker den grootste van hen. Ken je hem?" vroeg ik. „Ja, het is Lex Bording.” 4 betoovert hij ermede. Heeft hij slechts vage vermoedens, dan kijkt hij de persoon aan en is deze onschuldig, dan zal hij zich niet vergissen. Een schuldige heeft geen kans, zich niet te verraden.” „Heb je hem in Brazilië leeren kennen?” „Ja, en hij was een prettig kameraad. Hij toefde er met z’n leerling Dennison. De Amerikanen hadden gemeenschappe lijke belangen in Brazilië, het was dus niets bijzonders, dat hij er ook was. Bo vendien sprak hij uitstekend Portugeesch.” Onder het spreken had Benuto steeds zijn blik gevestigd gehouden op een twee tal aquaria, die langs den muur stonden en waarin sierlijke visschen rondzwommen. „Ze zijn zoo groot als forellen,” zei hij plotseling; „lieve deugd, men zou zeggen, dat het piranhas waren." Die vreemde wending in 't gesprek ver baasde me. „En wat is er met je piranhas? En waarom spreek je nu over die visschen, terwijl we het over de politie hebben?" „Omdat alles in 't leven met elkaar in verband staat. Ik zal het je nader verkla ren." „Denk er aan, dat ik niet weet, wat een piranha is.” „Een sierlijke visch; niet veel grooter dan die in 't aquarium en even vlug. Maar ze heeft twee gebreken. Ten eerste bezit ze een dubbele rij tanden, zoo puntig en scherp, dat ze met één beet het hardste been doorbijt; ja zelfs een dunne stang van metaal. Ten tweede gebruikt ze die tanden ten koste van alles, wat op haar weg komt." „Een roofdier dus, je piranha." „Nog erger. Want de visschen leven in groote benden en haar prooi wordt op vele plaatsen tegelijk geschonden. Geschonden, dat is het ware woord. Ze bijt en neemt het stuk mee; 't is niet mogelijk er iets tegen te doen. Bovendien is een enkele Terwijl ik den man terdege opnam, be merkte ik, dat ik niet de eenige was, die dat deed. Hij trok door zijn bijzonder voorkomen algemeen de aandacht. Dade lijk zag ik, dat hij het type van een echten Yankee was. Vaag onderscheidde ik zijn grooten neus en zijn rechten mond; maar toen ik z’n oogen zag, schrok ik. Er lag een onrustbarende glans in. Ze waren niet groot, hadden een matte kleur; welke, zou ik niet precies kunnen zeggen. Blauw? Groen? Ik weet het niet. Er was iets van metaal in; metaal, met een dosis magne tisme beladen, dat aantrok en vasthield. Een hard, weerbarstig metaal. De man keek in de zaal. Toen z’n blik den mijne raakte, kreeg ik een onbehaag lijk gevoel. Hij herkende Benuto en sa lueerde met z’n hand. Ze gingen aan het andere eind der zaal zitten en keerden ons den rug toe. Ik was er blij om. „Je Bording jaagt mij schrik aan," zei ik den Braziliaan. „Ach hij is slechts kwaad voor hen, die het verdienen; het is de beste vent van de wereld; hij houdt van een pretje, maar hij heeft geen geluk. Geen enkele vrouw wil iets van hem weten...." „Dat kan ik begrijpen; zoodra hij haar aanziet „Wordt ze bang „Wat is hij van beroep?' „Detective en wel met hart en ziel. Hij is zeer geslepen en handig in het ontdek ken van dingen, die op een spoor wijzen. En als hij 't spoor heeft, dan vangt hij het wild ook. Zijn oogenheb je op z’n oogen gelet? Een schuldige, die voor hem staalt, druppel bloed reeds voldoende om ze aan te trekken. Haar tanden staan voor niets en in een kwartier maken zij van een man een skelet." Ik keek niet meer naar het aquarium. „Kom; vertel me liever wat meer van Bording, daar er volgens jou verband be staat tusschen hem en je in 't water leven de menscheneters." M'n geduld werd nog even op de proef gesteld, doordat Benuto den kellner nog een cocktail bestelde; toen vatte hij z’n verhaal weer op. „Bording en Dennison werkten voot een groep bankiers te Boston, wier belangen in Brazilië in gevaar waren gebracht door een goed-georganiseerde bende oplichters. Bording, die de kundigheden der politie te Sao-Paulo niet hoog schatte, beweerde die zaak tot een goed einde te zullen brengen. En werkelijk zaten de voornaam ste booswichten reeds een maand later achter slot en grendel. Bording was dom genoeg om te blijven. Hij had er zooveel vrienden, dat hij daardoor de mogelijke wraak der overwonnenen over het hoofd zag. Bij vergissing zooals men 't noemde was zijn vriend Dennison gedood en de heele politie te Sao-Paulo zocht den moor denaar. Maar zonder resultaat. Door angst bevangen had de man het hazenpad ge- 1 kozen en bleek onvindbaar." „En Bording?" „Hij wilde zijn makker wreken. „Ik zal hem te pakken krijgen," zei hij mij den dag na de begrafenis. Verscheidene maanden verliepen, zon der dat ik hem zag. Hij was geheel van het tooneel verdwenen en ik zelf werd door groote plannen in beslag genomen. Mij was ter oore gekomen, dat aan de grens der staten Tawanloa en Maka goud was gevonden en ik wilde daar ter plaatse een onderzoek doen. Na lange inspectie- ritten te paard bevond ik mij tenslotte op een groote boot, welke de Tocanrivier af voer. Ep waren ruim twintig passagiers aan boord, meest halfbloed Portugeezen. Stel je dus mijn verbazing voor, toen ik daar Bording onder de reizigers aantrof. „Zijt ge op onderzoek uit?” vroeg ik hem. „Gedeeltelijk. Ik wil uw land beter lee ren kennen. Ik ga tot Belem de Para en neem daar passage op een der booten, die de Amaz.one afzakken." „Dat is een tocht van twee maanden." „Ik heb niets te verzuimen." Zijn stem trof mij. Ik zag hem aan; in zijn oogen lag weer die vreeselijke blik. Ik begreep, dat er iets meer achter die reis stak dan hij liet merken Je kent niet de bekoring der tochtjes op de rivier temidden der uitgestrekte oer wouden; evenmin het kampeeren rond een groot vuur, om de jaguars en andere wilde dieren op een afstand te houden. Het is éénig en zoo was het ook ditmaal. De roeiers hadden onze hangmatten aan de boomen bevestigd; wij praatten tot laat in den nacht en zochten toen onze slaap plaatsen op. Plotseling werden we door een groot lawaai in onze rust gestoord. We stonden haastig op; het vuur was ge- 1 1 I 2 S DE EIERLANDSCHE VUURTOREN OP TEXEL, welks lichtsterkte door geen enkelen vuurtoren aan de Nederlandsche kust wórdt overtroffen. t

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1929 | | pagina 6