I
M
I
NA TWINTIG LANGE
JAREN.
I
FF51 J
ri
Ontroerd las Bellingham de beschrijving
van hun ellende; hun vermoeidheid, hun
angst voor voedselgebrek en hun strijd met
de geweldige elementen. Hij las, hoe Corn-
well door kou en honger gekweld, tenslotte
was neergevallen om niet weer op te
staan. Hoewel de ijskoude wind voor de
beide anderen levensgevaarlijk was en zij -
niets konden doen om hun makker van den
dood te redden, bleven zij tot het laatst bij
hem. Toen hij gestorven was, bonden zij
hem met een touw aan een rotsblok vast
en gingen hopeloos verder. Na eindelooze
pogingen gelukte het hun geheel uitgeput
het hotel in Kanda te bereiken.
„Wie zal de jonge mevrouw Cornwell
van het ongeluk op de hoogte brengen?"
vroeg de directrice, toen Bellingham haar
den brief zwijgend teruggaf.
Ze zag hem angstig aan: „Zoudt gij, als
haar landgenoot,’die taak op u willen ne
men? Ze was pas twee maanden getrouwd
en echt trotsch op haar man. Ik mocht hem
niet en zou hem nooit het geluk van mijn
dochter hebben toevertrouwd."
„Is ze hier in het hotel?”
„Ja; ge hebt gisteren nog even met haar
gesproken."
Bellingham herinnerde zich het teere
vrouwtje, heel jong, met wie hij even in
de hall een paar woorden had gewisseld;
haar naam kende hij niet.
,,'t Is goed," beloofde hij; „ik zal 't haar
zeggen."
„Ik dank u; maar wacht ermede tot mor
genochtend; behalve u en ik, weet nie
mand hier in 't hotel iets omtrent het ge
beurde; laten we haar nog één rustigen
nacht gunnen."
Den volgenden morgen begaf Belling
ham zich naar het jonge vrouwtje en kweet
zich zoo goed mogelijk van zijn moeilijke
taak.
Ze wilde het niet gelooven; zelfs niet
toen hij haar den brief van Jenner gaf. Ze
bleef er afwezig op staren.
„Misschien zal ik hem kunnen lezen, als
ik alleen ben," mompelde ze eindelijk.
Toen ging hij stil heen.
Een uur later liet ze hem roepen. Ze
wist het nu; maar ze schreide niet; op haar
jeugdig anders zoo stralend gezichtje
lag een uitdrukking van diepe ellende.
„Ik zou. u iets willen verzoeken," be
gon ze.
„Zeg me, wat u verlangt, mevrouw."
„Zou men. zou men mij z'n lijk kun
nen brengen?”
„We kunnen het beproeven."
„Ik zou u oneindig dankbaar zijn. Wilt
ge zelf gaan?"
„Natuurlijk.'
„O, u bent goed, mijnheer; ik heb hier
geen enkelen vriend; alleen u; niemand
zou ik zoo iets durven vragen; hoe kan ik
u ooit genoeg danken.
's Middags toog een troepje dappere
mannen op weg naar de hut van den
Weisshorn; ze staken den volgenden dag
den berg over en vonden den jongen
Cornwell op een uitstekende punt van de
rots. Hij zat schrijlings op een smal be
sneeuwd blok; elk been hing boven een
fH
In den tuin van het hotel Herrenalp te
1 Zermatt stonden de gasten om den
telescoop geschaard; te oordeelen
naar hun opgewonden gezichten, schenen
er zich zeer gewichtige dingen voor te
doen. Plots verbrak een van hen den kring
en stapte met stralenden blik op een jon
gen Engelschman toe, die onverschillig
voor de beroering onder zijn medegasten
in de warande zijn courant zat te lezen.
„Och, mijnheer Bellingham, kom toch
eens even mede; er is iets heel bijzonders
te zien, wat u, als bekend alpinist, stellig
moet interesseeren. Maar vlug; anders
trekken de wolken zich weer samen en be
nemen het uitzicht.”
„Wat is er dan?” vroeg Bellingham,
wrevelig omdat hij in z'n geliefde bezig
heid werd gestoord.
„Daar boven, op den Weisshorn, heb ik
twee mannen gezien."
„Nu? Om zes uur 's avonds? Op zulk
een stormachtigen dag? Loop heen!"
„Ik heb hen goed gezien; ik ben er zeker
van. Eerst was het nevelachtig; maar ge
leidelijk wei*d het helderder en zag ik
duidelijk den Weisshorn te voorschijn ko
men. En tot mijn groote verwondering zag
ik twee mannen op den top verschijnen; ze
kwamen van het zuiden of het zuid
westen."
„Over den Schallingrat? Het is niet mo
gelijk!"
„En toch is het zoo," hield de ander vol;
„de eerste van hen liep langzaam, onzeker,
alsof hij uitgeput was; de andere was in
goeden staat; ik kon zien, hoe hij met het
touw, dat tusschen hen in sleepte, de
sneeuw wegschoof. Toen trokken de wol
ken weer samen en alles verdween voor
mijn oogen."
Met belangstelling had Bellingham naar
dit verhaal geluisterd; hij ging voor den
telescoop zitten, keek en keek, doch zag
thans slechts nevels. Was het werkelijk
waar, hetgeen men hem zooeven vertelde?
Dan was het iets heel ernstigs. Welk ver-
zei Bel-
standig mensch zou op een dag als van
daag een tocht over het gebergte onderno
men hebben? Het was levensgevaarijk!
Stellig had de verbeelding parten gespeeld
«n was alles slechts schijn geweest. Maar
den heelen nacht en volgenden dag moest
hij er aan denken. Na het diner riep de
directrice van het hotel hem in haar kan
toor,
„Mijnheer Bellingham,” zei ze; „ik heb
bericht van een ernstig ongeval gekre
gen.”
Dadelijk schoot hem het verhaal van
den vorigen dag in de gedachte. „Op den
Weisshorn?” vroeg hij.
„Ja; 't is afschuwelijk. Twee jonge En-
gelschen, Brian Cornwell en Frank Cam
pion beiden reeds vóór uw komst hier
gelogeerd hadden de vorige week een
grooten bergtocht ondernomen. Ze waren
jeugdig en onbezonnen en weigerden een
gids mee te nemen. Een van hen, Mr.
Cornwell, was in Zwitserland met z'n
jonge vrouw, die even overmoedig als hij
zelf, het plan van haar man toe juichte.
Waarschijnlijk had ik hen toch wel van
hun dwaasheid kunnen afhouden, indien
zij niet in hun plan gesteund waren door
meneer Jenner uit Weenen, een man van
omstreeks veertig jaar, die bekend is om
zijn gewaagde bergtochten. Hij stelde den
Engelschen de beklimming van den Schal
lingrat voor, wat dezen maar al te gretig
aannamen.
Ze waren naar Kanda gegaan en niette
genstaande het ongunstige weer den vol
genden dag, vertrokken naar de hut óp den
Weisshorn. Ze hadden voor drie dagen
proviand meegenomen. Niets had men
meer van hen gehoord, tot hedenmiddag
Jenner en Frank Campion, geheel uitge
put de laatste zelfs gedeeltelijk bevroren,
wankelend in het hotel te Kanda aankwa
men."
„Maar dat is afschuwelijk,
lingham.
„Dat is het; en ontzettend is het door
gemaakte, dat de Oostenrijker in een
kort verslag heeft weergegeven. Hier; lees
u zelf.”
I
I
I
y
DE MOLEN BIJ „DIJKZICHT" OP TEXEL.