3 r. ii gS haar haar haar heen te cun- haastte hij zich Wilt als i ne- >uwd hem mijn ing- veet lijke niet Ze als lijk. Ze naar htje nde. be- lere den dag igen i de be- een eere n in >eld; nor- nie- ge- igen jving hun I met lorn- lotte ip te >r de n zij - i den st bij n zij vast ooze eput iwell en?" haar I w hier and n ik g ‘I Tegen Kerstmis ontving hij in zijn flat te Londen een brief van haar. Vanaf den dag, waarop hij haar in den trein had zien stappen, had hij alle contact met haar ver loren, maar de herinnering aan het bleek en droeviggezichtje, dat hem door het coupé-raampje toeknikte, bleef hem steeds bij. Zoo spoedig mogelijk willigde hij haar verzoek, haar eens te komen bezoeken, in. Hij reisde naar Dorsetshire, waar zij een ruim buitenhuis had en een grooten tuin vol bloemen en planten. Ze ontving hem zóó hartelijk, dat hij zijn bezoek vaak her haalde. Hij bleef heele dagen bij haar; ze wandelden en maakten autotochtjes samen en op een mooien zomeravond vroeg hij haar, z'n vrouw te worden. Ze zag hem ernstig aan. ,,'t Is helaas ónmogelijk,” antwoordde ze; „ik zal u zeggen, waarom! Kent ge pro fessor Dorley?" „Ik heb hem eens in Zwitserland ont moet." „Nu; men beschouwt hem algemeen als iemand, die zeer goed op de hoogte is van alles, wat de gletschers betreft. Ik heb hem te Cambridge bezocht en vertelde hem het ongeluk op den Weisshom. Hij beloofde me, zijn berekeningen te maken en toen ik eenige weken later op zijn verzoek bij hem terugkwam, heeft hij mij het jaar, de maand, de week, ja zelfs den dag genoemd waarop de gletscher zich zoover zal hebben opgewerkt, dat Brian tegen de helling zal zijn opgeschoven. Over twintig jaar, den 21 en Juli, zal Brian zijn ijsgraf op den top van den glet- scher van Hohlicht verlaten." „Maar ge wilt toch niet twintig jaar wachten," protesteerde Bellingham. „Stellig; ik heb mezelf die gelofte ge daan.” En vergeefs streed de levende man tegen den doode, die onder de sneeuw lag be dolven. Maar hij bleef haar trouwe vriend. De jaren gingen voorbij. Soms ging Elly Cornwell naar Londen en woonde in de rechtszaal een pleidooi van haar vriend bij; soms ging hij met haar winkelen en bezochten ze samen den schouwburg. En op een avond sprak Elly heel ge woon: „Nu is 't het jaar.” „Ik weet het. Mag ik met je meegaan?" Ze vatte zijn hand en drukte die stevig. „O, als je kunt graag ik ben wat angstig. diepen afgrond. Hij keek strak voor zich uit en het was verschrikkelijk om te zien, hoe hij bij elk windvleugje scheen te groe ten. Met heel veel moeite haalde men hem er af; bond hem in een zak, sleepte hem door de sneeuw tot den gletscher. Het was toen drie uur 's middags en een half uur later was het vreeselijke gebeurd. De knoop van het touw liet los, terwijl de mannen den zak voortsleepten; het lijk gleed er uit en tuimelde de helling af! Allen uitten een kreet van schrik. De snelheid werd steeds grooter; eindelijk viel hij in een diepen afgrond. Het troepje bleef sprakeloos toezien; toen zocht men den ingang van de kloof; een der gidsen daalde af; doch men moest hem weer ophalen, voordat hij den grond had bereikt. „De doode heeft zijn graf gevonden," zei de gids en men keerde weer naar Kanda terug. Groot verdriet kwelde Bellingham. Wat moest hij die arme mevrouw Cornwell zeggen? Het leek wel, of hij haar vertrou wen niet was waard geweest! En 's avonds, toen hij haar alles uitlegde, werd z'n kwel ling nog heviger. Want eindelijk begon zij te schreien. Haar hoofd in haar armen verborgen snikte ze hartverscheurend. „Ik had zóó gehoopt, dat u hem mij zou terugbrengen; het is mij een ondraaglijke smart te denken, hoe hij daar voor altijd in die eenzame ijsvlakte ligt." „Voor mij ook," stamelde Bellingham; „ik heb er meer verdriet van, dan ik u kan zeggen." Het kostte hem moeite van gaan. van hun leven hadden opgeofferd. Hij trok haar zacht omhoog. „Wil je even opzij gaan; ik roep je aan stonds terug." Ze ging wat terzijde. Hij riep de man nen, die voorzichtig het ijs losbraken. Toen bracht hij Elly weer bij haar man. Nu scheidde haar niets meer van hem; van aangezicht tot aangezicht waren ze met elkaar. Doch dit samenzijn duurde slechts een seconde. Want de zuchtjes van den hemel deden hem uiteenvallen. Het leek of zijn gelaat trilde, of z'n trekken doffer werden; hij verging tot stof. In den tijd, dat Elly haar handen naar hem uitstak, was hij heengegaan. Ze gaf een wanhopigen gil en wendde zich ver schrikt af. Er viel iets op het ijs; het klonk als me taal. Bellingham raapte het op; het was een gouden medaillon aan een ketting en daar het onder z'n kleeren had gehangen, had 't zijn glans behouden. Hij opende het; een brutaal gezicht van een hem onbekend mooi doch heel gewoon meisje keek hem aan. En langgeleden gehoorde woorden kwamen in hem op. Wat had de directrice van het hotel hem twintig jaar geleden over Cornwell gezegd? „Hij staat me niet aan; hij wekt geen vertrouwen." Bellingham wendde zich tot Elly. Ze zag hem doodsbleek aan. „Wat is het?" vroeg ze. „Een portret van jou, te antwoorden. „Maar hij had geen portret van mij!" Elly rukte hem het medaillon uit de hand en keek. Toen slaakte ze een gil. De zon scheen op de bergranden en hul de alles in een verblindend licht Een menschenhart was gebroken Ze kwamen in Kanda. Bellingham zorg de voor een paar betrouwbare mannen en den volgenden morgen ging men op pad. Bij de grens van den gletscher gingen Elly en hij samen verder. Plotseling stond hij stil. „Hier," zei hij. Ze zag omlaag. Aan haar voeten, onder een dik blad van kristal, zag ze Brian terug. Ze uitte een kreet en viel op haar knieën. Het scheen of hij in diepen slaap ver zonken was. Hij leek nog even jong en mooi als op den dag van z'n vertrek. De twintig jaren hadden geen rimpeltje op zijn gelaat gebracht. En de vrouw, die zich over hem heen- boog, was een reeds oude, verwelkte vrouw. Bellingham constateerde het met droef heid, dat hij zelf en Elly Cornwell twee oude menschen waren, die de beste jaren ■.d EEN DOOPF^RTIJ in het Schwarzwald (Duitschland) op weg naar de kerk. Men schenke vooral aan dacht aan de kleederdracht der vrouwen. V

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1929 | | pagina 7