I i i fl.’ 1 i H r 1 JL.* -t: rdl J beklom de treden van de van (Wordt vervolgd.) HET KRUISPUNT HOOFDSTRAAT—DEVENTERWEG—KORENSTRAAT TE APELDOORN, vóór 50 jaar (links) 'Alt».1 en nu (rechts). zoo hard hij kon direct weer naar beneden, blijkbaar om na te gan of hij hardloopend ook op hetzelfde punt de hall kon zien en of dit overeenkwam met het punt, dat John had ge noemd, toen Tubbs hem had gevraagd, waar hij voor het eerst, toen hij zich naar beneden begaf, in de hall had kunnen kijken. Toen hij weer op hetzelfde punt gekomen was, bleef hij plotseling staan en over de leuning han gend, keek hij naar, het eikenhouten kastje, waarin de schoenen stonden. Blijkbaar scheen hetgeen hij hierbij ontdekte hem tevreden te stemmen. Hij glimlachte althans en begon nu zijn aandacht aan de bibliotheek te schenken. Het stoffeliik overschot van John’s oom was naar boven gebracht. Een agent stond voor de deur, maar toen Tubbs hem uitlegde wie wij waren, mochten wij onmiddellijk naar binnen. Ik stelde groot belang in de methode van Tubbs, hoewel ik eerlijk moet bekennen, dat ik er slechts een vaag vermoeden van had, welk spoor hij wenschte te volgen. Sommige details begreep ik dan ook in het geheel niet. In de bibliotheek gekomen, begon hij on'- middellijk den vloer zeer nauwkeurig te on derzoeken; zelfs ging hij hierbij zoo ver, dat hij voorover op den grond ging liggen en met zijn vergrootglas het onderzoek voortzette. Hij deed een der ramen open en leunde eruit, glimlachte, toen hij de voetafdrukken in de weeke aarde zag, deed het raam weer dicht, probeerde de sluiting, onderzocht de verf van het kozijn met zijn vergrootglas, nam den pook, die bij den haard lag op en onderzocht ook dien nauwkeurig, besteedde daarna al zijn aandacht aan de revolver, die op tafel lag en ging vervolgens in een leunstoel zitten, vaag voor zich heen glimlachend. „Geen enkel spoor, niets,’’ zei hij na eenige oogenblikken. „Niet dat ik het verwachtte, hoor." Hij zweeg even, stond toen op en zei: „Kom, ga mee, we zullen even naar den doo- de zelf gaan zien." Johns oom, mr. Beddoes, lag op zijn bed en Tubbs' oogen verkleinden zich toen hij de wond op het voorhoofd zag. „Hemel, wat een slag,” zei hij. „Nu ik de wond zie, begrijp ik, dat de slag niet met den pook kan zijn toegebracht.” „Waarom niet?” vroeg ik aarzelend, in dachtig aan zijn verzoek, niet tegen hem te spreken. „Omdat de slag met een vuist is toege bracht, met een vuist, waaraan een zware ring zat,” antwoordde hij kort. naar het Gele Huis, den eenzamen, verlaten weg volgend, die dwars door het moeras liep. Op de stoep van het Gele Huis stond een korte, ineengedrongen man in 'n grijs costuum. „Bonjour, Inspecteur Baxter," zei Tubbs tegen hem. „U heeft den afstand van Scotland Yard naar hier ook gauw afgelegd!” „Bonjour, mr. Tubbs! Ja, wij kunnen er geen gras over laten groeien.” Terwijl hij sprak, keek hij mijn vriend Tubbs met zijn opgewekte, schitterende oogjes vriendelijk aan en stak zijn hand uit. „Ik ben met den middagtrein aangekomen. En u?" „Iets vroeger. Ik heb al een onderhoud met John Franklin gehad." Baxter haalde zijn schouders op. „De poli tie hier heeft werkelijk heel goed werk ver richt," zei hij. „Maar ze zijn te ver gegaan. Heb je het laatste nieuws al gehoord? Ze heb ben een paar schoenen ginds in het moeras gevonden, geheel en al doorweekt van den regen. Blake zegt, dat Franklin ze den vori- gen avond moet hebben gedragen. Ze zijn er zeer van ontdaan!" Tubbs haalde vragend zijn wenkbrauwen op en Baxter lachte. „Begrijp je het niet?" vroeg hij toen. „Het haalt een streep door hun rekening. Hun theo rie was namelijk, dat John Franklin, nadat hij in een kwaad humeur het huis verlaten had, in de buurt van het Gele Huis had rondge doold, tot de bedienden naar bed waren ge gaan. Toen zou hij zijn teruggekomen, naar de bibliotheek zijn gegaan en de ruzie met zijn oom hebben voortgezet. Hij zou zich daar bij nog meer hebben opgewonden dan den eersten keer, naar binnen geklommen zijn en den ouden man hebben doodgeslagen. Hierna zou hij naar bed zijn gegaan en een paar uur later zijn opgestaan om Blake te wekken. Daar het echter niet vóór gisterenmorgen drie uur heeft geregend zou hij na dat uur het huis hebben moeten verlaten met de opzettelijke bedoeling die bewuste schoenen ongeveer een mijl van zijn woning in het moeras te zetten. Waarom hij dit zou hebben gedaan, kan zelfs de inspecteur van politie hier niet begrijpen. Te meer niet, daar op geen van zijn andere schoenen ook maar een spoor van vocht ont dekt is kunnen worden en het toch niet aan nemelijk klinkt, dat hij die schoenen op zijn bloole voeten heeft weggebracht. Bovendien zweert Blake, dat John Franklin het huis niet heeft verlaten na het uur, waarop zijn oom vermoord werd. En de dienstbode, die den nacht van den moord erg van kiespijn te lij den heeft gehad en tot zeer laat is opgebleven, beweert ook bij hoog en bij laag, dat zij uit het raam van haar kamer den jongen man aan zijn teekentafel heeft zien zitten werken. Ze zegt, dat toen ze om kwart voor twee keek, hij er nog zat. Een half uur later meent ze echter iemand om het huis te hebben zien sluipen. Ze kan geen signalement van dien persoon geven, maar ze hield hem voor haar meester, den oom van John Franklin, en daar die lang en Franklin kort is...." Hij maakte den zin niet af,maar haalde zijn schouders op alsof hij zeggen wilde: „Ik geloof niet, dat John Franklin de moorde naar is!” Tubbs lachte en stoep. „De getuigenis van de dienstbode kan zeer veel nut zijn,” zei hij onderwijl. „Natuurlijk. Eh. ik weet, dat u het liefst uw eigen weg bij het onderzoek volgt en eerlijk gezegd, ik heb dezelfde voorkeur zoodat we hier maar scheiden zullen, mr. Tubbs." „Dat lijkt, mij ook het beste," zei de aange sprokene en zij reikten elkaar de hand. Inspecteur Baxter verdween naar binnen en Tubbs bleef staan. Hij legde zijn hand op mijn schouder en zei: „Ik zou graag willen, dat je me nu een tijdje niet stoorde, kerel. Ik zit tot over mijn ooren onder allerlei theorieën, die ik graag zorgvuldig zou willen nagaan en schiften. Ga met me mee of zoek je fortuin, net zooals je wilt, maar doe me één genoe gen: spreek niet tegen me!" „Ik zal zwijgen als het graf,” zei ik, „als je slechts goed vindt, dat ik met je meega!" „Daar heb ik niets tegen," antwoordde hij en samen gingen we nu het huis in, waar Tubbs direct met zijn taak begon. De étage gelijkvloers van het Gele Huis bestond behalve uit de keukens, die een af zonderlijken vleugel vormden, uit een groote, vierkante hall waar de ontvangsalon, de eet kamer en de bibliotheek op uitkwamen. Rechts van den hoofdingang stond een laag, eikenhouten kastje, waarin verscheidene pa ren schoenen waren geborgen. Behalve dit kastje stond er nog een Chineesche vaas met een palm erin en aan de muren hingen een paar antieke platen in eikenhouten lijsten. Voor de deur van iedere kamer hing een zwaar pluchen gordijn tot op den grond toe af. Tubbs bleef een paar minuten midden in de hall staan. Toen liep hij de trappen op, tot bovenaan toe en keek over de leuning heen in de richting van de hall. Waarschijnlijk zag hij niet, wat hij had verwacht te zullen zien, want hij liep langzaam naar beneden, steeds in de richting van de hall kijkend, tot hij opeens bleef staan: hij was op het punt van de trap gekomen, vanwaar hij de hall kon overzien. Hij snelde nu weer naar boven en liep toen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1929 | | pagina 4