a
I
I
jx'ïj
aj
J
e
se
voor u
en
en
?at
ler.
ze
ar
en
eg
tor
iar
sr-
ine
ren
heen
bleef
kaart
I
J
;er
ets
op
er-
tits
se-
3or
le
der
vol
ial-
le-
er-
er-
£en
ooi
oo-
n'n
■Iet
ag
im
in
lat
;o-
:er
ke
m-
et
st.
nj
et
n.
>r,
g;
it.
Ze
til
er
rt.
lie
na
en-
2o-
d
1
aan toovergodinnen en
zou de wereld er zonder
Hij knikte.
„Met Kerstmis worden de sprookjes
waarheid,” zei hij ernstig.
Ze lachte. „Maar 't is nog veel wonder
lijker, dan u denkt,” sprak ze. „Ik ben
hier slechts door een toeval; ik heb niet
eens het recht, hier te zijn. Toen ik vafi
kantoor naar huis ging, meende ik het ver
velendste Kerstfeest te moeten doorbren
gen, dat ik nog ooit had meegemaakt. Op
eens kwam ik tot de ontdekking, dat ik
een verkeerde tasch had meegenomen. En
in die tasch was dit costuum en een kaart
voor het bal. Daarom ben ik hier."
Hij lachte glunder.
„Een heerlijke vergissing
nóg heerlijker voor mij.”
„Maar heel ongelukkig toch voor iemand
anders, vrees ik," zei Mona. „Die gedachte
bederft m'n plezier. Ik telefoneerde hier-
en vértelde, wat er gebeurd was en
thuis wachten tot de eigenaresse
en costuum zou komen halen."
„Nu, ik ben heel blij, dat er niemand
kwam," sprak Harlekijn.
„Ik wachtte tot de laatste minuut
nam een taxi hierheen."
„En de eerste, dien u hier ontmoette,
was de jonge patroon als harlekijn ver
kleed," zei hij. „Het lijkt werkelijk veel
op een sprookje. Gelooft u aan sprookjes?
En aan toovergodinnen?"
„Ik zal nu wel moeten. Als het niet ge
beurd was, had ik zoo iets niet voor moge
lijk gehouden."
„Ik geloof altijd
sprookjes. Wat
saai zijn."
Ze zag hem verbaasd aan. Het was heel
moeilijk te denken, dat dit de man was,
zou hij wel zeggen, als hij het hoorde?”
Iedereen had groot ontzag voor den
ouden heer Porter, hoewel hij steeds be
leefd en voorkomend was.
Harlekijn lachte vroolijk.
„O, wat dat betreft! Colombine, je moet
de menschen niét beoordeelen naar hun
zakenmanieren. Geloof me; m’n oom is net
als ik heel menschelijk als hij van kan
toor is. Hij is ook hier vanavond. Kijk,
daar is hij!"
Het duurde eenigen tijd, voordat Mona
kon gelooven, dat de aardige, oude grap
penmaker, die er zoo vroolijk op los dans
te, werkelijk de deftige, bekwame rechts
geleerde Donald Porter was.
„Ik vroeg hem vanavond of hij er iets
tegen had, dat ik m'n meisje meebracht
om met ons het Kerstfeest te vieren,” ver
volgde Harlekijn. „Hij vroeg me, wie dat
dan was en ik zei, dat jij 't was, Colom
bine! Ik zei hem de waarheid; dat ik een
paar maanden geleden, toen hij me z’n
privé-secretaresse voorstelde, m'n hart
aan haar had verloren. Hij antwoordde,
dat ik de gelukkigste man van de wereld
was en dat hij blij zou zijn, als je wou
komen. Ik vertelde hem alles van m’n plan
en nu nu wacht hij om te weten of ik
werkelijk de gelukkigste man ben.”
Weer was er stilte tusschen hen.
„Ben ik dat, Colombine?" fluisterde hij
en drukte haar hand in de zijne. „Ben ik
de gelukkigste man van de wereld?”
Ze glimlachte.
„Of ben ik het gelukkigste meisje, Har
lekijn?"
Hoewel het tafeltje prachtig achter een
bréeden pilaar verscholen stond, zag toch
een vroolijke, oude grappenmaker, dat
Harlekijn Colombine in zijn armen nam
en haar teeder kuste en hij begreep, dat er
dien avond een gast meer aan hun kerst
tafel zou zijn.
Hij: „Het regent en
met dat gat niet dragen."
Zij: „Welke wil je dan dragen?"
Hij: „Mijn bruine schoenen.”
Zij: „Maar daar zitten twèè gaten in!"
Hij: „Ja, dus loopt het water er door het
eene gat in en door het andere uit."
dien ze als den jongsten deelgenoot der
advocatenfirma Tranning en Porter kende.
Het moest werkelijk het werk van een too-
vergodin zijn!
Een poosje zwegen beiden.
„Colombine?"
„Ja, Harlekijn?"
„Heb je het niet geraden?"
„Geraden? Wat geraden?"
„Het was niét het werk van een toover-
godin. Harlekijn is voor dat alles aanspra
kelijk.”
Ze zag hem met wijdgeopende oogen
aan.
„U bedoelt dus u wilt zeggen dat
u dit alles in elkaar heeft gezet? Opzet
telijk?"
Hij knikte.
„Ja; ik heb de kaart en het costuum
gekocht; ook de tasch, die zooveel op de
jouwe geleek; ik nam de jouwe weg en
zette er de andere voor in de plaats, in de
hoop, dat je de verwisseling niet vóór je
thuiskomst zoudt bemerken.”
„Maar waarom deedt u dat?"
„Ik wilde je toonen, dat ik nog iets an
ders kan zijn dan de jongste firmant; ik
wilde niet, dat je zoudt denken, dat ik
altijd de vervelende, ernstige zakenman
ben, dien je op kantoor ziet."
Weer zwegen beiden een geruimen tijd.
„Colombine," zei hij en leunde over het
tafeltje tot haar over, „geef je de voor
keur aan Harlekijn boven den jongsten
firmant?"
„O, ja!"
„Zou je 't aardig vinden, mij altijd als
Harlekijn te zien?" vroeg hij en trok haar
hand in de zijne. „Ik zou graag willen, dat
jij mijn Colombine was. Ik droom er al
weken over al dien tijd, dat ik voor
jou de jongste firmant moest zijn. Altijd
stijf, vormelijk en hoogst ernstig. Maar nu
zijn wij jij en ik Colombine en
Harlekijn voor altijd?”
„O, zeg dat niet," fluisterde Mona en
ze trok haar hand terug; „zooiets is immers
toch niet mogelijk."
„En waarom niet? Is er een ander?"
vroeg hij beangst.
Ze schudde haar hoofd. „Je oom; wat
i
DE JAPANSCHE KUIPER AAN HET WERK.
ik kan dus die schoenen
jr-
HET KOSTBAARSTE PENNEMES DER WE
RELD. waarin zich 75 klingen bevinden, op elk
waarvan een of andere voorstelling is gegraveerd.
Men kan zich overigens geen werktuig denken, of
het is in dit mes aanwezig