VOOR DE JEUGD I I I t (Wordt vervolgd.) DE BLAUWE ROZEN. Het verhaal van een rozestruik en wat eruit voortkwam. op de plaats, die en bleven in de om het oordeel van De tijd ging snel en op den morgen van den grooten dag haastten Peter en Binnie zich naar de bloemententoonstelling. De rozestruik had een zestal rozen voortge bracht, zoo mooi, als nog nooit iemand ze had gezien. De kinderen hadden ze zóó in een vaas gerangschikt, dat de bleek-blau- we blaadjes op hun voordeeligst uitkwa men. Ze zetten de vaas hun werd aangewezen buurt staan wachten de jury te hooren. Zij hadden nog niet lang gewacht of er begonnen zich reeds een groot aantal be zoekers voor hun rozen te verdringen. Iedereen scheen benieuwd om te weten, wie ze gekweekt had en een onaangename man beweerde, dat ze voor de tentoonstel ling speciaal blauw geverfd waren. „Dat is fijn," zei Peter op een gegeven oogenblikje tegen zijn zusje. „Ze zijn alle maal even verrukt over de rozen. Ik ben erg benieuwd naar hetgeen de jury ervan zal zeggen." Juist op dat oogenblïk kwam er een grappig-uitziende man op hen toe. „Neem me niet kwalijk, jongejuffrouw," zei hij tegen Binnie, „zijn die rozen van u?” „Ja, dat zijn ze," antwoordde Binnie. „Dat wil zeggen, dat Peter mijn broer en ik ze hebben gekweekt." „Zoo, zoo," zei de man toen, „dat is wel eigenaardig, want mijn meester zegt, dat het zijn rozen zijn. Dit jaar dacht hij erin geslaagd te zijn en een paar maanden ge leden heeft iemand zijn rozestruik gesto len. Ik geloof, dat hij wel graag met jullie over die rozen zou willen praten. Kijk, daar komt mijnheer juist. Hij zal jullie wel even willen spreken.” De kinderen zagen hoe een oude heer naar hen toekwam. Hij droeg een bril en keek over de glazen heen naar Peter en Binnie. „Goeden morgen," zei hij. „Bent u jon gejuffrouw Binnie Ronaldson en bent u de- geen, die de blauwe rozen heeft ge kweekt?" „Ja, dat ben ik," antwoordde Binnie trotsch. „Het is zeer eigenaardig," antwoordde de oude heer. „Ik heb me al jaren lang toe gelegd op het kweeken van blauwe rozen en ik dacht, dat ik er dit jaar eenige zou krijgen, maar iemand heeft mijn roze struik gesolen en nu heeft u het eerst blauwe rozen gekweekt. U moet wel erg trotsch zijn, dat u zulke blauwe rozen in uw tuin heeft." Binnie wist niet wat ze zeggen moest en het oude heertje keek haar glimlachend aan. Plotseling herinnerde ze zich, dat zij de rozen eigenlijk niet had gekweekt, want dat de struik haar door een landlooper was gegeven. Gelukkig kwam Peter haar te hulp. Hij had het onaangename gevoel ge kregen, dat de rozen misschien wel niet eens van hen konden zijn. Misschien had de landlooper ze wel gestolen! „Eigenlijk heeft Binnie de rozen niet ge kweekt, mijnheer,” zei hij. De oude heer deed verrast een stap ach teruit. „Niet gekweekt?" vroeg hij. „Waar heeft zij ze dan vandaan?” Peter vertelde hem nu de gansdhe ge schiedenis. Hij vertelde, hoe de landlooper ze aan Binnie had verkocht voor het halve- guldenstuk en hoe zij den struik in haar tuintje had geplant en hoe hun moeder, toen ze de blauwe bloemen had gezien, het goed had gevonden, dat zij ze naar de ten toonstelling had gebracht als een speciale cultuur. „Ik geloof dus, mijnheer,” besloot Peter zijn verhaal, „dat het eigenlijk uw rozen zijn. Als u met ons mee wilt gaan, kunt u den struik in onzen tuin zien en zeggen, of het werkelijk de uwe is.” De oude heer was door hetgeen Peter verteld had zóó opgewonden geworden, dat hij de kinderen als het ware smeekte direct met hem mee te gaan. „Misschien herken ik den struik wel als ik hem zie,” zei hij. Onderweg vertelden Peter en Binnie hun nieuwen vriend alles van hun huis en hun tuin en hoe zeer het hun speet, dat zij ze moesten achterlaten. „En moeder is zoo treurig nu, omdat vader onzen tuin heeft laten aanleggen en we nu geen vader meer hebben," zei Binnie. De oude heer luisterde aandachtig toe, maar zei niet veel. Eindelijk stonden zij voor het hek van hun tuin. „Hier is onze tuin, mijnheer,” zei Peter. Hij ging naar binnen en wees waar de struik stond. „Hier staat hij, mijnheer," zei hij, en begon weer van hun tuin te ver tellen. Maar de oude heer scheen veel te opge wonden om te luisteren. Hij bekeek de ro zen zeer zorgvuldig en wendde zich toen tot Binnie. A 4 aar hun moeder was juist even /V verbaasd als de kinderen. „Ik heb nog nooit zoo’n zonderlinge roos gezien," zei ze. „Ik geloof niet, dat er nog ooit een blauwe roos gegroeid is. Maar hooren jullie eens, kinderen," vervolgde zij, „waarom zouden jullie niet een paar van die blauwe rozen naar de Rozen- tentoonstelling sturen? De beste tuinlieden en liefhebbers van rozen zullen daar ko men en iemand van hen zal wel in staat zijn te zeggen of het inderdaad iets nieuws is!" „Dat is een fijn idee, moeder!" riepen de kinderen tegelijk uit. „Wanneer is de tentoonstelling?" „Eens kijken,” zei moeder en ze nam een courant. „Kijk, hier staat het. De ten toonstelling duurt twee dagen; de zestien de en zeventiende van deze maand." „We hebben dus nog veertien dagen den tijd om alles in orde te maken," zei Peter. „O, dat is tijd genoeg," zei moeder. „Jullie hebben dus nog alle gelegenheid om ze op te kweeken. Ik zie dat er een prijs wordt gegeven voor de mooiste gesneden rozen en ook voor iedere nieuwe variëteit, al is de afwijking met de bestaande soorten nog zoo gering. Zal ik jullie dus opgeven voor de inzending van de prijsafdeeling?" „Ja, graag, moeder,” bedelde de kleine Binnie, terwijl zij danste van opwinding. „Vind jij het ook niet prettig, Peter?" Peter zei, dat hij het ook heel erg pret tig vond en de kinderen liepen den tuin in om de knoppen te gaan tellen, die waar schijnlijk in bloei zouden staan als de ten toonstelling geopend werd J OPL „BINNIE HEEFT DE ROZEN EIGENLIJK NIET GEKWEEKT. MIJNHEER, ZEI PETER. Dl EEN Maai oude EEN van I 3)

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1930 | | pagina 8