(Slot volgt).
‘si
er
HE'
UIT DE LICHTSTAD. Panorama van de Seine te Parijs. Op den achtergrond de Eiffeltoren.
HUL
heer
DE
van
DE
seen
en j
192
lof i
aa
mij, niet? 0, lieve!”
en Jeanne
vermoeid kind, dat rust
dol op hem
er met hem
een enkelen overgang of
hun geluk worden ver-
„En als ik weiger, wat dan?" Toonloos
bijna waren de woorden over haar lippen ge
komen, als droomde zij. „Hij is nog pas zes
jaar. Hij moet nog voor het eerst naar school.
Zes jaar. dat is toch te jong, om een kind
bij zijn moeder vandaan te nemen...."
Jeanne wachtte, maar John antwoordde niet,
langzaam,
haar vin-
om altijd te
En als ik eraan denk, dat je van iets houdt,
dat van 'n anderen man is, dan. dan.
Hij zweeg, en barstte toen los: „Dat kan ik
niet hebben, zie je!”
Jeanne had zijn hand gegrepen en zag glim
lachend naar hem op.
„John, je wilt mij toch geen pijn doen, is
het wel? Ik heb er nooit over gedacht om te
hertrouwen, nooit, nóóit, en nu al mijn beden
kingen verdwenen zijn op dat punt, nu kun je
van zijn, dat ik alleen maar van jou
dat ik van je houdt met heel mijn
er zeker
houd en
hart.
Ze had gepleit en ze zag er lief uit in het
eenvoudige, eigen gemaakte japonnetje en
John had zich ten slotte gewonnen moeten ge
ven en zoo waren de papavers en wilde rozen
er getuigen van geweest, dat zij hun klein
meeningsverschil bijlegden en de donkere vlek
uit hun geluk verdreven. Maar in Jeanne’s
hart was toch een vaag gevoel van onrust en
angst gebleven.
Ze was met haar jongen op vacantie gegaan
in een klein visschersplaatsje, dat rustig en
vredig half verscholen achter de duinen lag
en waar slechts enkele gasten vertoefden. Ze
genoot er van de blauwe luchten, waarin soms
groote, witte wolkgevaarten zeilden boven een
nauwelijks gerimpelde zee; ze genoot van de
wandelingen, die zij met Dick in de duinen
maakte en van de rust, die haar als onder
breking van een drukken werkkring gegund
werd
Totdat John Wevers op het tooneel ver
scheen. Die had mooie oogen en hij wist ze te
gebruiken ook. Binnen vier en twintig uur
was hij met iedereen dikke vrienden. Dick ver
afgoodde hem en binnen twee maal vier en
twintig uur deed Jeanne hetzelfde....
Ze haatte er zichzelf om en ze vocht
dapper tegen, maar iedereen, die al eens een
verloren slag tegen de liefde heeft geleverd,
zal begrijpen, dat ook Jeanne's strijd ver-
geefsch was.
Jeanne, lieve, lieve. engel. Je weet,
dat ik dolveel van je hou.
,,Ja, ik weet he.t,” fluisterde Jeanne, terwijl
ze tot aan haar knieën tusschen de papavers
en wilde rozen stond.
„Dan hou je ook van
En John breidde zijn armen uit
kroop erin als een
zoekt.
„Lieveling, mijn heele leven heb ik op jou
gewacht en nu ik je gevonden heb einde
lijk! nu wil ik geen minuut langer wachten
dan noodig is. Wil je zoo gauw mogelijk
met me trouwen?"
Er was slechts één donkere vlek aan hun
geluk en daar er overal, zelfs in de mooiste
droomen, een donkere vlek is, schonk Jeanne
er geen overdreven aandacht aan: Johns on
gemotiveerde en onredelijke jaloerschheid op
Dick.
Natuurlijk aanbad Jeanne Dick. Hij was
ook zoo lief. Ook John hield van den kleinen
jongen, maar toch kon hij het niet goed ver
dragen, dat zijn moeder zoo dol op hem was.
Op een goeden dag had zij er met hem over
gesproken.
„Het is zoo dwaas van je, lieve, om ja-
loersch te zijn op Dick. Moederliefde is im
mers zoo heel iets anders dan. dan wat ik
voor jou voel."
Ze had hem alles uitgelegd op de haar
eigen kalme en verstandige manier.
Een langen tijd had de man naast haar ge
zwegen. Toen had hij gezegd:
„Het is niet, omdat ik niet goed vind, dat
je van hem houdt, Jeanne. Ik begrijp het heel
goed! Hij is ook zoo lief en aardig. Het is een
schat in één woord! Maar.... zie je, het is
niet mijn jongen; hij is van een anderen man.
Twee morgens later betrad Jeanne weer haar
kantoor. Eenige oogenblikken later kwam de
vriendin, met wie zij samenwerkte. Tezamen
hadden zij een bureau gevestigd, dat alle mo
gelijke typewerk verrichtte tegen vastgestelde
concurreerende prijzen.
„Hallo, Jeanne,” riep ze uit. „Heb je je ge
amuseerd? Ik ben blij, dat je weer terug bent.
Ik ben letterlijk onder het werk bedolven ge
weest. Er is gisteren juist een heele stapel
manuscripten binnengekomen van Jan Ker.
Kun je er aan beginnen? Hij moet ze van
avond om zeven uur terug hebben."
Jeanne glimlachte.
„Natuurlijk kan ik eraan beginnen," ant
woordde ze, den stapel papieren opnemend.
Snel wierp zij er een blik in. Het waren weer
van die aardige verhalen, die deden vermoe
den, dat de schrijver ervan nog aan sprookjes
geloofde. Ze schilderden het leven, niet zooals
het ging, ‘doch zooals men werischte dat het
zou gaan. „Ja, ik zal wel zorgen, dat ze
op tijd klaar zijn," zei Jeanne nog eens. „Hoe
laat zei je ook weer, dat hij zou komen om ze
te halen?"
„Zeven uur!" _J
„Goed. Dan zijn ze klaar!" antwoordde zij,
de kap van haar schrijfmachine nemend. Den
ganschen dag werkte ze door, zich slechts een
kort oogenblik gunnend om koffie te drinken.
Toen haar vriendin om zes uur wegging, bleef
ze nog zitten tikken, maar om tien minuten
vóór zevenen had ze haar taak voleindigd.
Om precies zeven uur strompelde Jan Ker
het kantoor binnen. Hij glimlachte tegen haar,
toen hij haar een hand gaf.
Even aarzelde ze, toen draaide ze
heel langzaam den gouden ring van
ger, dien John haar had gegeven
blijven dragen....
„Dan ben ik bang, dat we voorgoed af
scheid van elkaar moeten nemen,” zei ze
zachtjes. „Want als ik moet kiezen, als je me
dwingt om te kiezen, kies ik natuurlijk mijn
jongen.
Toen was het John, die alles zou hebben
willen geven, als hij zijn gedachten had kun
nen veranderen en haar in zijn armen had
kunnen nemen. Maar jaloerschheid en trots
hielden hem in hun boeien en hij bleef zwij
gen
Dien nacht kon Jeanne niet slapen en woe
lend lag ze in het nauwe bed. Ten laatste
bang om Dick, die in dezelfde kamer sliep, te
zullen wakker maken door haar rusteloos
heen en weer wentelen, stond ze op en ging
voor het raam zitten, trachtend troost te vin
den in de schoonheid van den sterrennacht.
Het leek haar, alsof, waar ze ook heen keek,
twee grijze oogen, die haar vol teederheid
aanzagen, haar volgden. Het waren niet de
oogen van John, ook niet die van Dick, maar
de oogen van een kreupelen man, die haar,
zooals ze wist, tien jaar lang had bemind zon
der hoop haar ooit de zijne te mogen noe
men. Lang geleden had hij eens gezegd: „Ik
mag je niet vragen met me te trouwen,
Jeanne. Ik ben gebrekkig. Gebrekkigheid is
een slagboom, die niet te verwijderen is...."
Sinds dien dag was hij een goede, sympathieke
vriend voor haar geweest, die nooit meer over
zijn liefde voor haar had gesproken. Maar ze
wist, door haar vrouwelijke intuïtie voor deze
dingen, dat zijn hart haar toebehoorde. Man
nen als Jan Ker beminden immers maar eens
in hun leven
Het was werkelijk als een sprookje-De
maan deed de golven als vloeibaar zilver
schijnen en de sterren pinkten aan de teer-
blauwe lucht. Het was de laatste avond van
Jeanne's vacantie. Den volgenden morgen zou
ze weer naar huis gaan en binnen twee maan
den zou ze met John trouwen. Was het won
der, dat de wereld een paradijs leek en het
leven een schoone droom?
Ze zaten hand in hand tegen een hoog duin
en keken uit over de zee. Er werd geen woord
tusschen hen gesproken. Menschen, die van
elkaar houden, praten niet; ze kunnen niet
praten.
Doch ruw, zonder
waarschuwing, zou
stoord.
Jeanne," begon John, „ik moet je vragen
iets voor mij te doen, iets heel belangrijks,
iets moeilijks.
Daarna was hij met zijn plan, zijn verzoek
voor den dag gekomen en Jeanne was met
een smak op de aarde neergeplonsd. Gedu
rende langen tijd kon zij geen woord zeggen,
keek ze hem alleen maar aan met groote
oogen, als een kind, dat angstig-verbaasd
is. „Je vraagt me. of ik Dick naar een
kostschool wil zenden als we getrouwd zijn?
John, je moet niet goed wijs zijn!”
Ruw en wreed siste hij de woorden tusschen
zijn tanden door:
Jeanne, ik zou gek worden als ik zou moe
ten aanzien, hoe je dag en nacht je liefde
over dat kind uitstort, terwijl ik weet, dat hij
het kind van een
Jeanne gaf geen antwoord. Het geluk was
uit haar oogen verdwenen als een kaars, die
plotseling wordt uitgeblazen.