HUMOR. om 5 wees het HET LANDELIJKE KERKJE TE MELISKERKE OP WALCHEREN (Z.) HOE MEN VROEGER BOUWDE. Een huis uit de vijftiende eeuw in het stadje Condé-sur-Noireau (Frankrijk). toch!" en vroeg heel lang- over mijn ar de waarheid vergeven „Mammie, het is toch altijd beleefd „dank u" te zeggen, als je iets krijgt?" „Zeker, lieve." „En het is ook altijd onbeleefd om met een vollen mond te spreken, hè mammie?" „Zeker, lieve!" „Maar mammie, als je nu met een vollen mond „dank u" zegt, wat ben je dan eigen lijk, beleefd of onbeleefd?" ons levensgeluk totaal „Wij gaan hier naar bed als de bewoners van Nieuw-Zeeland pas opstaan." „Wat een luiaards!" Onderwijzer: „Jantje, wat is de toekomen de tijd van „jij geeft"?" Jantje: ,„,U neemt", mijnheer!" Ze bleef hierop.het antwoord schuldig. „Heeft u ook voor iets een voorkeur?" vroeg ze. „Sommige van die dingen zijn wat eigenaardig." „Houdt u van die dingen?" En ik naar de verschillende delicatessen op tafeltje. „Ik weet 't niet; ik heb dat alles nooit geproefd. Wij bewaren ze voor hen, die hier bij toeval aankloppen!" „Maar dat zijn lekkernijen voor rijke lui's tafels." ,,'t Kan zijn. Ik heb ze nooit geproefd ze zouden in onze keel blijven steken, als we probeerden ervan te eten." Ik had haar van alles willen vragen; maar achtte het beleefder deze vreemde gastvrijheid stilzwijgend te aanvaarden. Toen ik even opkeek, bemerkte ik, dat ze me nog steeds aanzag en ik legde mijn vork en mes neer. „Ik hoop, dat u 't mij niet kwalijk neemt," zei ik, „doch ik zou gaarne wat van Stanislaw Brodoff willen weten." „Het is geen geheim,” antwoordde ze. „Vroeger was het dat wel; maar de Hemel zal het mijn man nu wel vergeven hebben; want sindsdien heeft hij veel geleden; dat is wel aan hem te zien. Hij heeft er al genoeg voor moeten boeten!" Na eenige oogenblikken aarzelen ging ze verder: „Wij hadden een zoon, weet u een knappen jongen. Hij werd soldaat en is bij Rinteln in een gevecht tegen de Russen gedood. Zie z'n vader daar! Nu is hij zwak en vervallen; maar vroeger was hij een stoere kerel. Toen ons die vreeselijke tij ding werd gebracht, hief hij z'n vuist op en zei: „Hoe kan het leven zoo wreed zijn, om ons eenig kind af te nemen; o, mocht ik ooit een Rus ontmoeten, dan zal ik die gelegenheid niet ongebruikt laten voorbijgaan!" Helaas is die bede verhoord en heeft m'n man zich op zulk een wijze Rechter: „Waarom hebt u niet geprobeerd vrede te maken toen deze twee mannen met stoelen aan het vechten waren?" Getuige: „Er was geen derde stoel, edel achtbare!" vaders bijl dien vinger af te hakken. Ik heb gehoord, hoe ze buiten het bereik van menschelijke hulp zijn omgekomen en hoe u, toen de lijken aanspoelden, zoo goed waart ze op uw eigen weide te be graven. Daarvoor dank ik u van harte!" Peter bracht den vreemde naar de weide en toonde hem de graven. De man bleef bij ons tot de morgen aanbrak en bij z'n vertrek kuste hij ons op beide wangen en zegende ons. De hemel erbarme zich men man; hij was te laf om te zeggen! Moge het hem worden Sinds dien tijd stuurt de matroos ons geregeld de fijnste lekkernijen, zooals u daar voor u ziet. Maar u begrijpt, dat wij er niet van eten. We hebben het niet ver diend en 't eenige, wat we kunnen doen om ze kwijt te raken, is ze den vermoeiden reizigers, die zooals u bij ons aan kloppen, aan te bieden." Ze zweeg en liet mij alleen om haar on- gelukkigen mart wat gemakkelijker in z'n stoel te zetten. gewroken, dat het heeft verwoest." Ik zweeg even en vervolgde toen: „Ruim zestien jaar later zaten we bei den op een kouden avond hier bij den haard, luisterend naar den storm, die om 't huis gierde; zelfs in de kamer moesten we schreeuwen om elkaar te kunnen ver staan. Om ongeveer tien uur maakten we ons gereed, óm naar bed te gaan, toen er hard aan de deur werd geklopt. Peter stond op en schoof de klink van de deur. „Wie is daar?" vroeg hij. Op den drempel stond een man, druip nat en met bebloed gezicht, terwijl hij sprak, zagen wij z’n mooie witte tanden schitteren. Hij scheen uitgeput en sprak een vreemde taal, maar hij lachte van vreugd, toen hij ons brandend vuurtje zag. „Ach, vadertje; wilt u ons helpen? Onze bark is gestrand; er zijn nog vijftien man op. Ach help ons Peter trad achteruit zaam: „Wat voor landslui zijn jelui?" „Russen. Zestien arme Russen uit Ar changel," antwoordde de matroos. „Nu is mijn oogenblik gekomen!" dacht m'n man, draaide zich om en liep naar den haard terug; maar de zeeman strekte smeekend z'n handen uit en ik zag dat aan de rechterhand de middelvinger ontbrak. „U wilt toch helpen; ze klampen zich nu nog aan 't schip vast; maar lang kunnen ze het niet uithouden; vijftien arme man nen en velen hebben vrouw en kinderen thuis!" Maar Peter nam zonder iets te zeggen een blok hout van den haard. „Breng hun deze boodschap van mij schreeuwde hij en joeg den zeeman met het brandende hout naar buiten. Toen sloot hij de deur achter hem. Daarna zaten we zwijgend bij elkaar, hij en ik, den heelen verderen nacht, zonder er zelfs aan te denken te gaan slapen. Toen de dag aanbrak, liep Peter naar het strand. Hij vond er twee lijken, die hij be groef, en hij wachtte op meer. Denzelfden avond dreef er weer een aan en de volgen de dagen nog meer. Tien lijken in 't ge heel en hij begroef ze in de weide hier ach ter. En den vierden dag vond hij bij een rots een lijk, waarvan een vinger aan de rechterhand ontbrak, 't Was de jonge man, dien hij weggejaagd had en die misleid door de duisternis tegen een rots ge- stooten en daar neergevallen was. Ook deze begroef Peter. Zoo is 't gegaan en gedurende vijf jaren spraken wij er nooit over; zelfs niet met elkaar. Op zekeren dag klopte iemand aan onze deur en toen ik open deed, zag ik een vreemden matroos voor mij staan; hij droeg een vollen baard. „Ik ben gekomen om mr. Peter Drewes te bezoeken," zei hij in 't Engelsch met een vreemd accent. Ik riep Peter en de ma troos nam zijn hand en kuste die: „Va dertje, breng me bij hun graven. Ik ben Stanislaw Brodoff en mijn broeder Lova was bij het scheepsvolk van de „Darta". Ge zult zeker zijn lijk herkend hebben, als ge het hebt begraven, want er ontbrak een vinger aan de rechterhand. Ik, arme, had als kind het ongeluk hem bij 't spelen met Art

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1930 | | pagina 7