I
w/nj
s.
SS
R*1
2<
Ijt'
r-<,
fel
Ik wil graag oen paar schaatsen van u...."
naar
Imneden glijdt): „Maar wat doe je daar nu, Jantje?”
Jritdjfl: „Ik maak broeken voor arme jongens, moeder!”
TO V vei V
bocht als ztf er een maakt.”
Kannibalen* Hoofdman „Wat heb ik voor diner gehad
Kok: „Gebraden chauffeur."
..En wat hebben de anderen gehad?”
„Luchtbanden in olie en azijn.”
be cvislrtiüulr rnan„Daar snap ik nou niks vanEu
nog geen twee minuten geleden had ik die verwenschtc
bretels nog in mijn hand
Gast: „Kom, ik moet nu gaan.
Vriendin ran. de gastvrouw (achter haar waaier): „Dat
heeft hü al twee keer gezegd."
Gastvrouw (zachtjes^: „Ja, hij zegt alles drie keer, want
htf is afslager.”
I
’V
De mug're: „ik kan niet slapen. Ik lig lederen nacht
uren achtereen wakker.De dokter noemt het insomnia
neurotica paralaxitis.”
De dikke: „Ik heb er ook precies een jaar lang aan
geleden, maar wij noemden het baby.”
Vriend„Hoe staat het met het chauffeeren van je
rouw
Echtgenoot: „Veel beter De weg maakt nu ook wel
eens een 1
A; „Ben je zoo verkouden? Je moet eens
kinine probeeren! Dat is probaat."
B.: „Dank je, maar er zijn honderd drie en
dertig middeltjes, die ik heb beloofd te pro
beeren voordat ik aan het jouwe toe ben."
Agent„He, weet je mot, dat je dien ragebol niet uit
het raam mag gooien
Bewoner: „Maak je maar niet ongerust, hoor. Het is
geen ragebol, het is mijn vrouw.*
Zuster: „Werkelijk. Dick, je mag juflrouw Glas wel
eens vragen voor een dans.”
Broer: ..Ja, dat was ik al van plan, maar ik wacln
op een droomerigen wals, dan heb ik een excuus om
m\jn oogen te sluiten, weet je.”