1
1
3
ID IE W IE IL ID IK S IK <D IE IE IE lü
i
r
F
•'E'
I.
S®
I
zijn blikken en zag
Gezic
VRIJ NAAR HET ENGELSCH DOOR FIOR DA LISA
beetje kerk-
nauwkeurig
i
zoo is,”
wilde ik nog
weten. Ten eerste:
2)
Nieuwe lezers beginnen hier-.
Thorndyke en zijn vriend dr. Jervis krijgen bezoek van George
Chapman, die hun hulp komt vragen voor zijn broer Samuel
Chapman, die is gearresteerd, omdat men hem verdenkt, zijn
huishoudster Rika Mings te hebben vermoord, In zijn koffer,
welken hij in de bagagekamer van hotel „De Roode l eeuw
te Stoke Varley heelt achtergelaten, heeft men een vrouwenarm
met de tatoueering R.M. gevonden. Hijzelf werd toen vastge
houden door de politie, omdat een dame hem beschuldigde haar
portemonnaie te hebben gerold en hij weigerde, zijn naam op ie
geven. Ook in'een rivier, waar Chapman vaak vischte. heeft men
een arm en een voet gevonden, klaarblijkelijk ook van zijn huis
houdster. Thorndyke belooft de zaak te zullen onderzoeken,
hoewel alles tegen Chapman pleit en de politie dan ook vast
van zijn schuld overtuigd is.
5
I
1 i
Gekiekt te worden is voor de bewoonsters van
Annam, Achter-Indië, zooals begrijpelijk is, een
lang niet alledaagsche gebeurtenis. We kunnen
ons daarom voorstellen, dat het meisje van onze
foto aangenaam verrast was, toen zij bemerkte,
dat de fotograaf haar een plaatje waardig keurde!
0
torium-assistent op de hoogte van hetgeen hij
gedurende onze afwezigheid had te doen. Daar
na vertrokken wij.
Toen we op Scotland Yard naar onzen vriend
hoofdinspecteur Miller vroegen, kregen we de
niet erg welkome tijding te hooren, dat hij te
Stoke Varley was om het geval-Chapman te
onderzoeken. De verlangde toestemming werd
ons echter toch direct gegeven en hiermee ge
wapend begaven wij ons naar het station, waar
we behoorlijk op tijd voor den trein aankwamen
We hadden juist het vriendelijke stationnetje
van Stoke Varley verlaten, toen Thorndyke
zachtjes begon te grinniken. Ik keek hem vra
gend aan en hij zei: „Ze hebben Miller een tele
gram gestuurd en we zullen faciliteiten genieten,
maar niet zonder door hem op de vingers te
worden gekeken."
Ik volgde de richting van zijn blikken en zag
toen, hoe hoofdinspecteur Miller op ons af
kwam. Hij trachtte verrast te kijken, maar zijn
„verrassing” werd een schaapachtig, dom lachje.
„Neen maar, heeren!” riep hij uit. „Dat is
een onverwacht genoegen! U wilt toch niet
zeggen, dat u voor dat geval met dien koffer
komt?”
„En waarom niet?” vroeg Thorndyke.
„Wel, dat zal ik u zeggen,” antwoordde
Miller. „Omdat er niets voor u te doen is! U
zult uw tijd slechts verspillen en uw reputatie
schaden. In strikt vertrouwen kan ik u zeggen,
dat we een onderzoek hebben ingesteld in
Chapman's huis in Londen. Het was eigenlijk
niet eens noodig, maar omdat er nog een paar
kleinigheidjes aan het bewijsmateriaal ont
braken, hebben we die even erbij gevoegd."
„Wat hebt u in zijn huis gevonden?” vroeg
Thorndyke.
„We vonden,” antwoordde Miller gewichtig,
„in een kast op zijn slaapkamer een flesch met
hyoscine-tabletten, nog voor ongeveer twee
derde gevuld één derde gebruikt! Dat zegt
natuurlijk niet veel; hij zou ze zelf hebben
kunnen gebruiken. Maar toen we naar beneden
gingen en in den kelder kwamen, merkten we.
dat het daar wel, laat ik zeggen: een
hofachtig rook. We keken dus eens
rond. De vloer bestond uit steenen, die niet erg
regelmatig en vlak waren gelegd, maar voor
zoover we konden zien, scheen toch niet een
ervan verwijderd te zijn geweest. We voelden
er natuurlijk niet veel voor, om den heelen
rommel op te breken en te gaan graven, daar-
IN DE EENZAAMHEID DER WOESTIJN zelfs
vergeet de Mohammedaan zijn door den grooten
profeet voorgeschreven godsdienstplicht niet:
zoodra hij het uur genaderd weet, verheft hij
ziel en handen ten gebed
woonplaats, daar hij allerlei baantjes deed. Hij
heeft eenigen tijd handel gedreven in antiqui
teiten, onder andere in gemummificeerde
menschenhoofden. Die verkocht hij aan ver
zamelaars en aan musea, naar ik gehoord heb.
Hij zou dus wel eenige practijk hebben gehad,
voegde Chapman er grijnzend aan toe.
„Toch niet,” antwoordde Thorndyke kalm.
„De hoofden, die u bedoelt, zullen wel oude
Maori-hoofden zijn geweest, relikwieën van
vroegere menscheneters. Er bevinden zich
eenige van die hoofden in het Hunterian Mu
seum. Maar zooals u zelf zegt, heeft Gamble
geen reden gehad haar te dooden, zelfs al had
hij er de gelegenheid toe gehad, terwijl uw
broer én reden én gelegenheid heeft gehad.
Heeft uw broer zijn huishoudster nooit op een
of andere wijze bedreigd?”
„Het spijt me te moeten zeggen, dat hij dit
inderdaad wel eens gedaan heeft,” antwoordde
Chapman. „Bij verschillende gelegenheden en
in het bijzijn van getuigen heeft hij vaak ge
dreigd, haar te zullen dooden indien ze voort
ging zijn leven te verwoesten. Hij heeft het na
tuurlijk nooit gemeend, want hij was de zacht
zinnigste mensch. dien men zich denken kan en
hij deed het dan ook alleen om haar bang te
maken, opdat zij haar leven zou beteren. Maar
het was in ieder geval dwaas van hem en in
de omstandigheden waarin hij nu verkeert, zou
het wel eens heel erg bezwaarlijk voor hem
kunnen zijn, nietwaar?”
„Dat zal zeker,” antwoordde Thorndyke. Hij
dacht even na en zei toen: „Ik zal in ieder
geval de zaak onderzoeken en u laten weten
wat ik ervan denk. Het mag wel overbodig
heeten u te zeggen, dat de omstandigheden
niet erg hoopvol zijn!"
„Dat begrijp ik,” zei Chapman, opstaand en
zijn portefeuille voor den dag halend. „We zul
len echter het beste hopen.” Hij legde zijn visite
kaartje op tafel en na afscheid van ons te heb
ben genomen, vertrok hij.
„Ik weet natuurlijk wel, dat je de feiten niet
naar het uiterlijk mag beoordeelen,” merkte ik
op. toen Chapman weg was, „maar ik geloof
toch niet, dat we ooit een geval onder handen
hebben gehad, dat er hopeloozer uitzag. Het
eenige wat er aan mankeert, is dat ze de ont
brekende lichaamsdeelen in Chapmans huis heb
ben gevonden! Dan is de zaak compleet en zal
er wel geen ontkomen aan zijn voor hem!”
„Wat dat betreft,” antwoordde Chapman,
„denk ik, dat ze al reeds compleet is. Ofschoon
dit, mijns inziens, weinig ter zake doet. Op de
bewijzen, die voorhanden zijn, zou geen jury
aarzelen het „schuldig” over Chapman uit te
spreken. Voor ons is dan ook het eenige waar
het op aankomt, na te gaan, of de feiten wer
kelijk zijn wat ze schijnen. Indien dit zoo is, is
de verdediging slechts een formaliteit.”
„Je bent zeker van plan het onderzoek in
Stoke Varley aan te vangen?” vroeg ik.
„Ja,” antwoordde hij.. „We zullen beginnen
de feiten ter plaatse aan een nauwkeurig onder
zoek te onderwerpen. Indien blijkt, dat ze in
werkelijkheid precies zoo zijn als Chapman ze
ons mededeelde, zullen we niet eens verder be
hoeven te gaan. Laten we echter geen tijd ver
liezen. De corpora delicti zullen wel naar Lon
den worden overgebracht en ik zou ze graag
eerst ter plaatse willen zien, als dat mogelijk is.
Daarom zou ik je willen voorstellen direct te
vertrekken en onderweg even bij Scotland Yard
aan te gaan om toestemming te vragen de voor-
werpen te mogen onderzoeken.”
Binnen enkele minuten waren wij gereed op
weg te gaan. Terwijl Thorndyke onze „onder-
zoek-tasch” in orde maakte én er de noodige
instrumenten in deed, bracht ik onzen labora-
„Ik heb geen keus,” antwoordde Chapman,
„en ik neem aan, dat het er niet veel opaan zal
komen, wie hem verdedigt, indien vindt, dat
de omstandigheden tegen hem zijn.”
„Ik ben bang, dat dit inderdaad
antwoordde Thorndyke. „En nu
graag een paar dingen van u
kan uw broer op een of andere wijze verklaren
hoe die arm en de kleedingstukken in zijn koffer
zijn gekomen?”
„Hij‘veronderstelt, dat iemand in „De Roode
Leeuw” zijn monsters eruit gehaald en den arm
en de kleedingstukken er voor in de plaats ge
legd heeft! Iedereen kon vrij in de bagagekamer
komen indien hij den sleutel vroeg aan het
kantoor."
„Dat zou niet onmogelijk zijn,” antwoordde
Thorndyke. „Nu mijn tweede vraag: is er
iemand, die er belang bij zou kunnen hebben,
dat die bewuste Rika Mings verdween?”
„Niet dat ik of mijn broer weet,” antwoordde
Chapman. „Wel waren er heel wat menschen,
die haar niet mochten, maar niemand behalve
mijn broer zou, geloof ik, eenige reden hebben
gehad haar te dooden.”
„U sprak van iemand, met wien zij nogal
vertrouwelijk omging. Heeft zij met hem soms
ruzie of moeilijkheden gehad?”
„U bedoelt Gamble? Neen, ik geloof, dat zij
de beste vrienden waren. Ik zou althans niet
weten, welke reden hij zou kunnen hebben ge
had. om haar te doen verdwijnen.”
„Weet u iets van hem?” vroeg Thorndyke.
„Heel weinig. Hij had, geloof ik, geen vaste
r