1
I
1
i
I
i
HOE VERZORG
IK MIJN HOND?
DE ZORG VOOR ZIJN VOEDSEL
EN DE ZORG VOOR ZIJN HUID
F
'i
4
1
DE VRIEND VAN DEN BAAS.
DE KAMPIOEN.
hond viermaal dan eenmaal
„WAAR BLIJFT DE BAAS TOCH?”
den
en
EEN NIEUW SOORT: EEN AFGHAANSCHE
SPANIEL.
E<
R.
D
n<
D
He
chi
edere eigenaar van een hond meent, dat hij
zijn viervoetigen vriend het best verzorgt.
Vaak echter is hij de plank geheel mis.
Het lijkt ons daarom niet overbodig, hier eens
eenige wenken te geven voor de verzorging
van den hond. Wij zullen ons echter dienen
te beperken tot de verzorging van zijn lichame
lijk welzijn; op de vorming van zijn karakter
komen wij wellicht later nog eens terug.
Men kan' de lichamelijke verzorging van
hond verdeelen in de zorg voor zijn voedsel
de zorg voor zijn toilet, welke laatste in hoofd
zaak neerkomt op de zorg voor zijn huid. Eigen
lijk staan deze twee punten in zeer nauw ver
band, ja zijn ze haast niet te scheiden, daar een
hond, die ondoelmatig gevoed wordt, meestal
ook een ongezonde huid heeft.
Alvorens u te vertellen, wat uw hond moet
eten, lijkt het ons noodig er op te wijzen, dat
hij vooral niet’ te veel mag hebben. Een hond
moet steeds meer lusten dan hij krijgt. Er zijn
eigenaars van honden, die hun kameraad uit
goedheid laten eten, tot hij niet meer lust. Een
gevolg hiervan is, dat het dier vooral wan
neer het niet veel beweging heeft vetzucht
en een zieke huid krijgt, terwijl ook zijn hart
zal verzwakken.
Het is beter een
per dag te voeden, ook al krijgt hij in beide
gevallen evenveel. Voedt men den hond slechts
eenmaal per dag, dan krijgt hij te veel tegelijk,
met het gevolg, dat de maag het voedsel nooit
zoo goed kan verteren dan wanneer het rant
soen over eenige maaltijden wordt verdeeld.
Bovendien bestaat het gevaar, dat de maag
bij een eenmalige, overdadige voeding kantelt,
waardoor uw hond bijna zeker sterven zal.
Maak de maaltijden, die uw hond krijgt,
steeds zoo afwisselend mogelijk. De beste
voedingsmiddelen, waaruit ge een keuze kunt
doen, zijn: bruinbrood (kleine rassen kunnen
ook wel wittebrood hebben), vleesch, vleesch-
jus (maar zonder vet), hondencakes en groen
ten. Vooral groenten moet men den hond véél
geven!
Natuurlijk is het ondoenlijk hier voor iederen
hond een menu op te geven of de hoeveelheid
te bepalen, die men mag geven. Dit wisselt van
zelfsprekend naar de grootte van den hond en
naar de beweging, die hij per dag heeft. Het
ligt bijvoorbeeld voor de hand, dat een groote
hond, die den heelen dag loopt en draaft, meer
voedsel noodig heeft, dan het schoothondje, dat
zijn tijd verdeelt tusschen slapen en eten en
slechts bij uitzondering eens een wandeling
maakt. Ook den grooten hond, die veel in be
weging is, mag men echter niet te veel eten
geven. Men denke steeds aan hetgeen we hier
boven hebben gezegd, dat hij altijd méér moet
lusten dan hij krijgt!
Is een hond wat mager, dan geve men hem af
en toe eens rijst, waardoor de buikomvang zal
toenemen; is hij daarentegn te vet, dan voere
men hem veel groenten en weinig rijst. Aard
appelen geve men het dier slechts zelden. Af
en toe een aardappel, door zijn voedsel fijn
gemaakt, zal een grooten hond geen kwaad
doen, maar men overdrijve niet!
Is een hond kieskeurig bij het eten, weigert
hij bijvoorbeeld af en toe te eten, omdat hij den
eenen maaltijd lekkerder vindt dan den anderen,
dan late men zijn etensbak nooit langer dan een
kwartier voor hem staan. Eet de hond zijn
voedsel niet op, dan neme men na dien tijd
zijn bak weg en geeft hem hetzelfde eten wéér,
wanneer de tijd voor zijn volgenden maaltijd is
aangebroken.
Het verdient aanbeveling, het vleesch, dat de
hond krijgt, te koken, zoodat men er bouillon
van krijgt. Met dit vleeschnat kan men niet
alleen zijn eten op smakelijke wijze aanmengen,
maar men voorkomt dan tevens, dat hij gaat
ruiken, hetgeen bij het geven van rauw vleesch
wel eens het geval kan zijn.
Iemand, die veel van zijn hond houdt, zal ook
steeds op de spijsvertering van het dier letten
en nagaan of zijn ontlasting in orde is. Doet
men dit, dan kan men het dier voor veel ern
stige ziekten behoeden, daar men dan bijtijds
een dierenarts kan raadplegen.
Dan is er het drinken van den hond. Jonge
dieren d.w.z. tot zij drie maanden oud zijn
geve men melk. Daarna verdient het aanbeveling
over te gaan tot karnemelk. Is het dier eenmaal
een jaar geworden, dan is het het beste, vooral
wanneer hij een doelmatige voeding krijgt, hem
als drank slechts water te geven. Vooral zoete
melk is dan zeer verkeerd. De drinkbak moet
steeds binnen het bereik van het dier staan.
Men dient er echter wel op te letten, dat hij
er geen misbruik van maakt. Er zijn namelijk
honden, die veel te veel drinken. Zoodra men
dit merkt, geve men hem, precies als bij zijn
voedsel, afgepaste hoeveelheden.
Een volgend maal zullen wij een en ander
over de uiterlijke verzorging van den hond
mededeelen.