a IDE IDWEELEJIKSIKIDEFEID, kb I Ml 'V I het geval T1. 1 VOOR HET DAGELIJKSCH BROOD. Hoe in China de rijstvelden verzorgd worden. 17?/./ A. 1.1/? HET ENGELSCH DOOR F1OR DA USA J life I I d i 3) Nieuwe lezers beginnen hier-. Thorndyke en zijn vriend dr. Jervis krijgen bezoek van George Chapman, die hun hulp komt vragen voor zijn broer Samuel Chapman, die is gearresteerd, omdat men hem verdenkt, zijn huishoudster Rika Mings te hebben vermoord. In zijn koffer, welken hij in de bagagekamer van hotel „De Roode Leeuw te Stoke Varley heelt achtergelaten, heeft men een vrouwenarm met de tatoueering R.M. gevonden. Hijzelf werd toen vastge houden door de politie, omdat een dame hem beschuldigde haar portemonnaie te hebben gerold en hij weigerde, zijn naam op te geven. Ook in een rivier, waar Chapman vaak vischte, heeft men een arm en een voet gevonden, klaarblijkelijk ook van zijn huis houdster. Thorndyke belooft de zaak te zullen onderzoeken, hoewel alles tegen Chapman pleit en de politie dan ook vast van zijn schuld overtuigd is. Van inspecteur Miller van Scotland Yard, die het onderzoek leidt, verneemt Thorndyke, dat ze in Chapmans huis eveneens deelen van een vrouwenlichaam hebben gevonden, benevens een flesch hyoscite-pastilles, het vergif, waardoor de vrouw is ge storven. Ondanks al deze tegen Chapman pleitende omstandig heden, onderzoekt Thorndyke de zaak alsof ze geheel nieuw voor hem is. Miller is intusschen vast overtuigd dat Chapman de dader is. Zou het zóó gegaan kunnen zijn en moeten wij dat maar gelooven? Bah, het is te dwaas om los te loopen! Bovendien: hoe zou hij den koffer van Chapman hebben kunnen open krijgen? Wij konden het niet eens! Het was een uitstekend, prima slot! We moesten hem open breken, maar hij was niet voor dien tijd open gebroken geweest. Neen, dat smoesje van Chapman over het verruilen van den inhoud gaat niet op! Maar u behoeft mij natuurlijk niet te gelooven! Hier is ,,De Roode Leeuw’’ en daar staat mr. Butt zelf in het gat van de deur! Hij ziet er zoo aantrekkelijk uit als een roos in Mei en als een klontje suiker, dat je in een vliegenval legt om de vliegen te nopen er in te stappen!” De waard, die zonder moeite de laatste zinnen van Miller’s peroratie had kunnen hooren, lachte fijntjes en noodigde ons uit even op zijn kantoor te komen praten, toen hij het doel van ons bezoek wist. Maar Thorndyke sloeg deze uitnoodiging be leefd af. „Ik zou alleen maar willen weten, of mr. Chapman’s veronderstelling betreffende het verruilen van den inhoud der koffers, ernstig opgenomen kan worden,” zei hij. „Nou mijnheer,” begon de eigenaar yan „De Roode Leeuw”, „de kwestie is, dat dit niet kan! De bagage-kamer staat voor een ieder open en de gasten kunnen er ieder oogenblik van den dag in komen. Gewoonlijk is de deur niet eens gesloten! Het is niet noodig! We kennen bijna al onze gasten en de koffers, die in de bagage kamer worden bewaard, bevatten gewoonlijk geen zaken van waarde. Overdag zou het on mogelijk zijn geweest den inhoud om te ruilen en des nachts is de deur in ieder geval steeds gesloten.” „Hebt u nog vreemdelingen gehad gedurende den tijd die verloopen is, sinds Chapman hier is weggegaan en de overblijfselen werden ge vonden?” „Ja. Een zekere mr. Doler; hij had twee hutkoffers en een gewonen koffer, die in de bagagekamer stonden. Dan was er ook nog een dame, mrs. Murchison. Ze had heel wat in de bagagekamer: een kleinen, platten koffer, voorts een hoedendoos en een grooten toiletkoffer, zoo- als dames vaak mee op reis nemen. Bovendien had ze nog een paar kleinere koffers. U kunt alles in 't boek zien! Wilt u soms even kijken?” „Ja, graag,” zei Thorndyke, en toen het re gister hem was voorgelegd, noteerde hij alle bijzonderheden in zijn opschrijfboekje.' „En nou,” zei Miller, „denk ik, dat u niet gelukkig zult zijn voordat u de bagagekamer zelf ook gezien hebt?” „U raadt het precies, inspecteur,” zei mijn collega. „Ik zou inderdaad de kamer graag willen zien.” Er was echter slechts weinig te zien. De sleutel zat op de deur, en deze was niet alleen van zijn broer hadden gekregen, en hetgeen deze ons had verteld, en vervolgde toen: „Nou, mr. Chapman, ik heb gehoord, dat u graag zoudt willen, dat ik uw verdediging voor bereidde. Indien ik dit doe, moet ik echter alles precies weten. Wanneer er iets is, dat uw broer mij niet heeft verteld, verzoek ik u, het mij zon der terughouding te willen mededeelen." Chapman schudde treurig zijn hoofd. „Ik weet niets meer dan u,” zei hij. „De gan- sche zaak is een mysterie, waarin ik geen uit weg zie. Ik verwacht niet, dat u mij gelooft. Wie zou het wel doen, terwijl er zooveel is, wat tegen mij getuigt? Maar ik zweer, dat ik niets afweet van die afschuwelijke misdaad. Toen ik mijn koffer in de bagagekamer van „De Roode Leeuw” zette, zat er niets anders in dan mijn collectie, waarmee ik altijd reis. En nadat ik hem in de bagagekamer had gezet, heb ik den koffer niet meer geopend!” „Weet u ook, of iemand reden gehad kan hebben om Rika Mings uit den weg te ruimen?" „Voor zoover ik weet, niemand,” antwoordde Chapman. „Ze bezorgde mij een leven als een hel, maar onder haar vrienden en vriendinnen was ze zeer gezien. En voor haar doen was het een aantrekkelijke vrouw, ze zag er aardig uit en had mooi haar! Ik geloof niet dat ze vijanden had!” „Er is in uw huis hyoscite gevonden," zei Thomdyke. „Weet u daar iets van?” „Ja. Ik heb die tabletten gekocht, toen ik aan neuralgia leed. Maar ik heb er nooit iets van ingenomen. Mijn dokter hoorde het toevallig, en die zond me naar den tandarts. De flesch is nooit open geweest. Er zaten honderd ta bletten in.” „En wat den koffer betreft,” zei Thomdyke, „had u dien lang?" „Niet zoo heel lang. Ik heb hem bij Fletcher gekocht, in Holborn, misschien een maand of zes geleden.” „En u weet ons niets meer te vertellen?" „Neen,” antwoordde hij. „Ik wou, dat ik meer wist.” Hij zweeg en vroeg toen, terwijl hij Thomdyke gespannen aanzag: „Kunt u mij helpen, mijnheer? Ik begrijp zelf wel, dat er weinig hoop is, maar ik zou toch graag een kans willen hebben.” „Het is heelemaal niet noodig, om 1 zóó somber in te zien, mr. Chapman. Ik zal de zaak ter hand nemen, en ik geloof, dat u een goede kans hebt vrijgesproken te worden! Natuurlijk wilde Chapman meer weten, maar Thomdyke weigerde zich verder uit te laten, ook tegenover mij, zoodat, toen we weer naar ongesloten, maar stond bovendien op een kier. Toen we naar binnen gingen, zagen we een leeg vertrek, waarin slechts eenige grootere en kleinere koffers stonden. Het eenige opmerkens- waardige was, dat het vertrek aan het eind van de gang was gelegen en dat de vloer van de gang bedekt was met groote, marmeren tegels, zoodat iemand, die in de bagagekamer was, een ander in ieder geval moest hooren aankomen. Maar het was duidelijk, dat dit slechts van weinig belang was in de onderhavige omstandigheden, want eer de veronderstelde misdadiger den koffer van Chapman kon heb ben geleegd en den inhoud van zijn koffer er voor in de plaats kon hebben gedaan, moest iemand, die in de gang aankwam, al lang binnen zijn geweest, zoodat de ander, ook al hoorde hij iemand aankomen, geen tijd kon hebben ge had, zijn daad te volvoeren! Daar er dus aan een omruiling van den inhoud der koffers klaar blijkelijk veel te veel risico verbonden was, kon moeilijk worden aangenomen, dat iemand het zou hebben durven wagen! „Tusschen twee haakjes," zei Thomdyke, toen we de bagagekamer verlieten, „waar is de hoofdpersoon van het drama? Hij is zeker niet hier?” „Ja, toch wel," antwoordde Miller. „Hij wordt hier gehouden, tot we weten, wanneer hij zal terechtstaan. U zoudt hem zeker graag even willen spreken? Goed! Ik zal u even naar het politiebureau brengen, en hun even zeggen, wie u bent. Misschien komt u hier dan nog terug eer u weer naar Londen teruggaat? We kunnen hier dan met zijn drieën dineeren!” Ik ondersteunde dit voorstel met groote warmte en toen we de betreffende afspraak hadden gemaakt, begaven we ons naar het politiebureau, waarbij, zooals Miller ons ver telde, een kleine plaatselijke gevangenis was ge bouwd. We werden in een wachtkamer gelaten, waar spoedig een inspecteur verscheen, met een man, in wien wij direct Samuel Chapman konden herkennen. Hij zag er ellendig uit; ongeschoren, bleek en vermoeid. Nadat dë inspecteur had ge zegd, dat het „verdachte S. Chapman" was. vertrok hij, en sloot de deur zorgvuldig achter zich dicht. Zoodra we alleen waren, stelde Thomdyke Chapman op de hoogte van het bezoek, dat wij

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1930 | | pagina 2