VOOR
H
3 b
1
I
F
DE VEER,
DIE ONGELUK
AANBRACHT
'1
c.
hij las den
zijn korenvelden
eens wenschen
0
willen weten,
1
i
I
'lil
(Wordt vervolgd)
i sa
DE REUS NAM GEWELDIGE STAPPEN TERWIJL HIJ NAAR HET PALEIS VAN DEN
KONING GING.
I'
V
D
geg«
van
Wit
te U
kuni
zorg
van
nieu
Kait
bij I
«ace-1 r «S
van een Kwak-Vogel,"
al héél erg vergissen!
i die weg te gooien! Ik
i
veer en ging naar den tuin. ,,Ik
zoo groot ben als
hij ten laatste weer net zoo groot was als hij
altijd was geweest.
„Lieve hemel,” riep de koning uit, terwijl zijn
knieën nog harder knikten dan eerst. „En nu
maak je jezelf weer kleiner, beste Bing! Wat
knap van je!”
Reus Bing was
hetgeen er was
V
land
schit
bewi
troo:
uitgi
dra
van
bero
licht
wek!
Ei
van
het
geef
van
zien,
een
hanc
mag
waa
Rem
zijn
te It
hebl
andi
het
V
post
daar
artii
2)
„Wat er is?” schreeuwde de Reus. „Jij durft
me nog te vragen, wat er is? Wat denk je, dat
er in die zakken van jou was?”
„Goud, natuurlijk!” antwoordde Wimpie
Wijsheid.
„Goud!” zei de Reus verachtelijk. „Kijk maar
eens!” En hij schudde de zakken op den grond
leeg. Ze waren vol met geel koren geweest!
„Geef me mijn paddenstoelen terug!” brulde
de Reus. „Ik zal je leeren, om mij zoo voor
den gek te houden!"
„Ik ben bang, dat ik je paddenstoelen al heb
gebruikt,” zei Wimpie Wijsheid bevend van
angst. „Werkelijk, ik wist niet, dat er geen
goud in de zakken zat. Ik
„Zoo, heb je mijn paddenstoelen gebruikt,"
zei de Reus. „Heel goed, dan neem ik die veer
er voor in de plaats. Ik weet wat voor een
kostbaar ding dat is en ik kan ze best ge
bruiken.”
Hij greep de veer, die Wimpie Wijsheid nog
steeds in zijn hand had gehouden, en liep er
mee weg.
„Ach, ach,” klaagde Wimpie Wijsheid, ter
wijl hij op een steen ging zitten en vreeselijk
huilde, „wat een onaangename kerel! En hij
heeft mijn mooie veer meegenomen! Hoe kon
dat goud nu in koren veranderen! Ach, ach!”
Bing de Reus klom den heuvel op naar zijn
kasteel, erg in zijn schik omdat hij nu de kost
bare veer had.
„Ha-ha. Ho-ho! Ik zal nu
vanavond,” zei hij lachend.
Toen hij weer terug was in zijn kasteel vond
hij op de tafel een brief liggen met een groot
lakzegel van den koning er op.
„Wat is dat?” dacht de Reus en
brief.
„Zijne Majesteit beveelt u vanavond naar
zijn paleis te komen en hem honderd goud
stukken te betalen, omdat u
hebt platgetrapt,” stond er in den brief.
„Wat een brutaliteit!" riep de Reus uit,
kwaad met zijn voet op den grond stampend,
zoodat zijn kasteel schudde op zijn grondvesten.
„Ik betaal hem geen cent! Ik zal naar hem toe
gaan en hem dit eens aan zijn verstand brengen.
Ik zal hem zoo bang maken als een wezel!"
Toen viel zijn oog op de tooverveer. Hij lachte
„Ik zal mezelf tien keer zoo groot wen
schen als ik ben," giebelde hij. „En dan zal
de koning wel in zijn schulp kruipen als hij
mij ziet!”
Hij greep de
wensch, dat ik tien keer
nu," zei hij.
Onmiddellijk begon hij zóó hard te groeien,
dat hij, eer er vijf seconden verloopen waren,
bijna tot aan de wolken reikte. De veer werd
ook grooter en trotsch stak de Reus ze op zijn
hoed.
Toen ging hij naar het paleis van den koning,
terwijl hij stampte als een heel leger soldaten.
Iedereen was bang voor hem.
„Dat is Reus Bing niet!” riepen ze. „Het
is een andere reus, die wel tien keer zoo groot
is. O!”
„Laat de koning naar buiten komen," riep
Reus Bing, toen hij het paleis genaderd was.
De koning kwam naar buiten en zijn knieën
knikten, toen hij den Reus voor zich zag staan.
„Ik ben Bing,” zei deze. „En ik heb mezelf
tien keer zoo groot gemaakt als ik al was, om
je te laten zien, hoe machtig ik ben. Hoe durfde
je mij dien brief te sturen?”
Toen gebeurde er iets zeer zbnderlings: Bing
begon hoe langer hoe kleiner te worden. Eerst
was hij nog maar negen keer zoo groot als hij
was geweest, toen acht keer, zeven keer... tot
erg geschrokken. Hij vond
gebeurd, heelemaal niet prettig!
Er moest iets niet in den haak zijn met de
tooverveer, dat ze hem zoo n poets had ge
bakken.
Plotseling slaakte hij een kreet van angst.
„O, o, help!” riep hij. „Ik word nog kleiner!
Ik ben geen reus meer! O, spoedig zal ik niets
meer zijn!”
Inderdaad werd Bing voor de verbaasde
oogen van den koning hoe langer hoe kleiner,
tot hij op het laatst niet grooter was dan de
koning zelf.
Toen kromp hij niet meer. Maar omdat hij
niet langer een reus was, was hij erg boos.
„Nu zal niemand meer bang van me zijn,”
huilde hij.
„Dat is maar goed ook,” antwoordde de
koning. „Je maakt de menschen altijd bang en
ik ben blij, dat daar nu eens een einde aan ge
komen is. Je deedt verstandig, als je nu naar
je kasteel terugging, voor ik je nog erger straf."
Treurig ging Bing naar huis. Onderweg dacht
hij opeens aan de gele veer.
„Het is allemaal de scjïuld van die vet-
wenschte veer,” zei hij. „Er is iets niet in den
haak met de toovenarij er aan!”
Hij trok ze van zijn hoed en wierp ze op
den grond. Toen vervolgde hij somber zijn weg
naar huis.
Toevallig keek de Kanselier over den muur
van het paleis en zag Bing naar zijn huis gaan.
Hij was erg verbaasd geweest, toen hij zag, wat
er met den reus was gebeurd. En toen hij zag,
dat deze de veer van zijn hoed trok en ze
kwaad op den grond wierp, zette hij van ver-
wondering groote oogen op.
t „Dat is de staartveer
j zei hij, „of ik moet me
t Wat dom van Bing, om
zal ze gauw gaan oprapen en er mee gaan
wenschen!”
Hij rende den weg op, greep de veer, stak
ze op zijn hoed en snelde weer naar het paleis
terug.
De koning zag hem juist de binnenplaats op
komen.
„Wel, Kanselier,” zei hij, „Bing is dus niet
langer een reus. Ik zou wel eens
hoe dat gebeurd is, jij niet?”
Nu was de Kanselier erg ijdel. Hij hield er
van, de mensthen te laten denken, dat hij knap
was en hij kon de verleiding niet weerstaan om
den koning zijn kermis omtrent de tooverveer
mee te deelen.
„O, ik weet precies, hoe het kwam, dat Bing
eerst grooter en toen kleiner werd,” zei hij.
„Werkelijk?” vroeg de koning verbaasd.
„Misschien wil je het mij dan vertellen?”
De Kanselier vertelde den koning alles wat
hij van de tooverveer afwist.
„Bing heeft de veer weggegooid,” besloot
hij, „en ik heb ze voor mijzelf opgeraapt!”
Nu werd de koning zeer bedroefd, want hij
had die veer graag zelf gehad om er mee te
kunnen wenschen.