VOOR DE JEUGDE EEN MOEILIJKE n n tochtnn In chef-] was, zijn n geld Om t welkt hij ui trisch stelle: mosft als et hij ee den zoodt rust i persti Wordt vervolgd) de hemel zóó blauw te gaan pootjesbaden. minist boogt naam luiten 43.161 reiker Neun meer De: reeds turen Een i joor werk te wi den t Alt klepp schot: In een 1 minut vijfde en di stuur, duize toen wees, ger s teerd gekoi Hij verlangde er erg naar, zijn schoenen uit te trekken en Verlt Op Blaui Zoo vertrok Johnnie Dobbs dus, den mailzak over zijn schouder, en zijn hart kloppend van trots, omdat zijn grootvader hem zoo n ge wichtige taak toevertrouwde. Maar hoe blij Johnnie hierover ook was, toch was hij diep in zijn hart niet vroolijk gestemd, want hij moest telkens aan zijn vader denken, die gedwongen was geweest naar Canada te gaan om er zijn fortuin te zoeken en die be loofd had, dat zijn kinderen zoo gauw hij een geschikten werkkring had gevonden, naar hem toe mochten komen. Het was bijna twee jaar geleden, sinds zij hun vader vaarwel hadden gezegd en de laatste zes maanden hadden zij niet eens een brief van hem gekregen. Grootvader en grootmoeder schudden vaak treurig hun hoofd als ze over Johnnie s vader spraken en hoewel Nan te klein was om het te begrijpen, wist John toch heel goed, dat zij bang waren dat er iets verschrik kelijks met hem was gebeurd waardoor de beide kinderen dus altijd bij hun grootouders zouden moeten blijven wonen. Maar dien morgen was en scheen de zon zóó vroolijk, dat Johnnie, terwijl hij flink voortstapte tusschen de velden, onwillekeurig een liedje begon te zingen en af en toe ook eens probeerde als een groote man te fluiten. Bij het houten, bruggetje, dat over een der vele helder stroomende riviertjes lag. kon hij bijna de verleiding niet weerstaan om zijn schoenen en kousen uit te trekken en even te gaan pootjesbaden. Maar hij begreep. 1) De oude Dobbs zat in zijn leunstoel en bromde telkens mismoedig in zijn baard wan neer hij naar zijn been keek. Het was niet, om dat hij pijn aan zijn been had, want het was een houten been. Het was alleen omdat iemand anders zijn plaats zou moeten innemen, dat hij zoo treurig was. Grootvader en grootmoeder Dobbs hadden een klein hulp-postkantoortje in een dorpje, ergens op de Schotsche hoogvlakte. En iederen Zaterdagmorgen had grootvader Dobbs, met één goed en één houten been, wel tien kilo meter door de velden en bosschen gewandeld om den brievenbesteller bij het kruispunt van den hoofdweg te ontmoeten. Deze bracht dan de mail uit de stad die ongeveer twintig kilometer van het dorpje verwijderd lag en leverde ze dan bij het kruispunt aan grootvader Dobbs af, die de brieven en pakjes van overzee weer op zijn beurt bij zijn dorpsgenooten rondbracht. ,,En vandaag.' bromde grootvader Dobbs voor den zooveelsten keer, „nadat ik vijf en vijftig jaar lang iederen Zaterdag de mail heb gehaald, ben ik zoo ongelukkig om mijn houten been te breken. En ik zou er geen kilometer op kunnen loopen, laat staan tien, voordat een tim merman het heeft gemaakt." John en Nan, die bij hun grootvader en groot moeder in huis woonden sinds hun vader eenige jaren geleden naar Canada was gegaan om er werk te zoeken, keken den ouden man mede lijdend aan. want het was inderdaad wel heel treurig voor hem, dat nu iémand anders de mail zou moeten gaan halen en in het dorp rond brengen! Dat rondbrengen vooral was zoo n prettig en leuk werk, omdat iedereen, die een brief of een pakje kreeg, natuurlijk blij was. En het is erg prettig om verheugde gezichten te zien! „Kom nou," zei grootmoeder, terwijl zij een plak sissend spek uit de pan haalde en op groot vaders bord legde, „ga nou maar eerst ontbijten! Dan zullen we wel eens zien, wat er gedaan kan worden. Zelfs houten beer en worden er met de jaren niet beter op!" „Ik ontbijt niet," zei grootvader kribbig. „Al meer dan vijftig jaar heb ik, Dobbs, weer of geen weer, bij hagel, regen, sneeuw of vorst, de mail gehaald en rondgebracht. Ik heb geluk en vreugde in heel wat gezinnen gebracht, en ik heb menig leed met een troostend woord verzacht. En nou vandaag voor het eerst Och! Och!” En grootvader schoof zijn bord weg terwijl twee dikke tranen langzaam langs zijn door weer en wind gebruinde wangen rolden. „O. grootvader,” riep Nan uit, en ze snelde op hem toe en sloeg haar armpjes om zijn hals, terwijl Johnnie, met 'n mond vol brood, haastig opstond en vlak voor zijn grootvader ging staan „Vijftig jaar lang heeft John Dobbs de mail gehaald en rondgebracht." zei hij langzaam, „ook vandaag zal een John Dobbs hem halen en rondbrengen!” „Wat!” riep zijn grootmoeder uit. „Jij, John nie? Nooit! Je bent nog niet eens tien jaar dat zou je nooit kunnen! Het is zoo n eind en dan met zoo n zwaar pak!" Maar grootvader veegde de tranen van zijn wangen en zag Johnnie aan, die hem recht in de blauwe oogen keek. „Je bent een flinke jongen,” zei hij toen trotsch, „en je kunt het best doen! Ja, ga jij de mail maar halen! Het zal dan óók vandaag een John Dobbs zijn, die de brieven haalt en rond brengt!” Johnnie was natuurlijk erg blij, dat zijn groot vader zoo met zijn voorstel ingenomen was. Grootmoeder deed een paar flinke sneden brood en twee sinaasappelen in zijn zakken en groot vader vertelde hem wel twintig keer, hoe vlug hij moest loopen en welke wegen en paden hij nemen moest, hoewel Johnnie het heel goed wist, want hij was al eens een paar keer met zijn grootvader meegeweest. „En denk er vooral aan, Johnnie,” zei zijn grootvader, toen de jongen op het punt stond weg te gaan, „dat je de mail, wat er ook ge beurt, nooit in den steek mag laten, want je weet nooit, wat je in dien zak hebt en hoeveel geluk en vreugde de brieven voor de menschen hier beteekenen!” dat hij daar geen tijd voor had, en daarom stapte hij stevig door, tot hij, zelfs nog iets te vróég, het kruispunt had bereikt, waar hij den brievenbesteller uit de stad moest ontmoeten. Hij ging aan den kant van den weg in het gras zitten en wachtte geduldig. De brievenbesteller was een aardige man, die altijd op de fiets reed en toen hij zag, dat het de kleine Johnnie was, die de mail kwam halen/ zette hij komisch groote oogen op van ver bazing. „Wat scheelt je grootvader?" vroeg hij. „Die heeft zijn houten been gebroken,” zei Johnnie. „Ik heet ook John Dobbs en u kunt mij de mail gerust toevertrouwen.” „Dat geloof ik best,” zei de brievenbesteller, den jongen in de helderblauwe oogen kijkend Hij nam den leegen zak en gaf Johnnie den vollen. Toen keek hij naar de lucht. „Ik zou maar gauw teruggaan, jongen,” zei hij toen. „Er komt geloof ik regen!” „Ja. mijnheer," zei Johnnie en hij aanvaardde gezwind den terugtocht. De zak met de brieven was echter veel zwaarder dan hij eerst dacht en het scheen wel. alsof het steeds warmer werd. Groote donkere wolken kwamen hoe langer hoe nader en in de verte begon het reeds te rommelen. Maar Johnnie was een flinke jongen. Hij had altijd in de bergen gewoond en hij wist dus, dat het weer daar spoedig ver anderen kan. Opeens begonnen er groote drop pels te vallen en in minder dan vijf seconden regende het alsof het water met bakken uit den hemel geworpen werd! Weldra was Johnnie tot op zijn huid doornat en leek de weg, dien hij te gaan had. wel een rivier! Maar hij versaagde niet; ondanks den regen en de zware onweers bui, vervolgde hij luid zingend zijn weg! Hij had nog maar een paar kilometer af te leggen, toen hij opeens boven het geluid van den regen en het onweer in de verte een dof gerommel hoorde. „Zonderling," zei hij in zichzelf. Het klonk net als een waterval maar dat was onmogelijk Er was nergens een waterval. Hij keek zoo ver hij kon in den stroomenden regen voor zich uit, en toen zag hij iets, wat hem verbaasd deed blijven staan.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1930 | | pagina 14