VOOR DE JEUGDU
F
EEN MOEILIJKE
n n tocht' nn
iW1 u
qn|l H
>1
/-> 4
(Slot)
Grootvader leest den brief voor.
naar
het schip zitten in den
zijn middel.
I
•z*
riep
vader!
van
onde:
schei
kend
Er
mens
vrees
Niet
ontzf
zélf
W
staat
M
rieën
geste
verse
oudh
als
deelt
kunn
Al
bevit
Engt
Italië
dig 1
het
veto
aard
rijks
dat i
konc
onde
paali
bij i
onde
dooi
weei
O
het
wij I
mees
tot s
de
oogwenk stond het water tot aan
In een
grootvader, kijk eens!"
een brief van
en je vader uitrusten. Maar nu
..Wat is de definitie van een eiland?”
„Een eiland is een stuk grond, mijnheer, dat
je niet zonder boot verlaten kunt!”
De man sloeg den hoek van de straat om.
een groote klok op zijn schouder dragend
Plotseling botste hij tegen n kleinen jongen op
„Waarom kun je ook niet inplaats van zoon
groote klok een polshorloge dragen, zooals
iedereen tegenwoordig doet!” zei de jongen toen
verontwaardigd.
„Lieve hemel!" riep een van de bezoekers
van het dorpsconcert uit, „ze hebben zeker erge
haast, want ze zingen nu al met zijn tweeën
tegelijk!”
Waar op den heenweg het vriendelijke
beekje was geweest, dat onder het houten
bruggetje doorvliette, daar was nu een woeste
bergstroom, die met donderend geraas over de
brug stroomde! Even nog bleef hij staan, niet
wetend wat te doen, maar toen herinnerde hij
zich opeens, dat iets dergelijks, lang geleden,
ook al eens was gebeurd en dat zijn grootvader
hem vaak had verteld, dat hij tot aan zijn
middel door het water had moeten waden om
den overkant te kunnen bereiken!
„Wat de oude John Dobbs kon. kan de jonge
Dobbs ook,” zei Johnnie tegen zichzelf. „Ik kan
niet natter worden dan ik al-ben en de brieven
en pakjes kunnen niet nat worden, omdat ze,
zooals grootvader zegt, in een waterdichten
zak zitten.
Zonder zich dus te bedenken, stapte hij voor
zichtig in het snel stroomende water. Hij had
echter nog slechts een paar passen gedaan of
het reikte hem reeds tot aan zijn middel, zoodat
hij al zijn krachten moest inspannen om zich
in het wild bruisende water staande te houden,
hetgeen nog zooveel te moeilijker was, omdat
hij dien zwaren zak bij zich had. Maar hij zette
zijn tanden op elkaar, deed nog een paar stap
pen en toen stond het water hem tot aan zijn
kin! Eén benauwd oogenblik zelfs spoelden de
golven over zijn hoofd, maar toen, terwijl hij
een zucht slaakte van verlichting, voelde hij
ook meteen hoe de grond onder zijn voeten
weer begon te stijgen en dat hij den anderen
oever naderde. Nog even had hij al zijn krach
ten in te spannen, toen stond hij behouden, met
den mailzak stevig in zijn vuisten geklemd, op
het droge! De regen had inmiddels ook op
gehouden en de zon brak reeds flauwtjes tus-
schen de wolken door. Opgewekt zette Johnnie
er den pas in zoo veel te gauwer ben ik
droog, dacht hij en zag weldra in de verte
het huisje van zijn grootouders liggen. Dezen
stonden met Nan aan de deur naar hem uit te
GRAPJES
Onderwijzer: „Ik geloof niet, dat jij de ap
pels uit den boomgaard van boer Jobs hebt
gestolen, Jan, en daarom zal ik je niet straffen.
Jan: „Dank u wel, mijnheer. Enmag ik
de appels houden?”
kijken en toen John hen genaderd was, trotsch
den zak met de mail op zijn rug dragend, net
ais zijn grootvader altijd deed, zei deze over
gelukkig:
„Ik wist wel, dat hij het doen zou! Ik wist
wel, dat John Dobbs niet verslagen zou wor
den! En hij klopte zijn kleinzoon goedkeurend
op den schouder.
De zak met zijn kostbaren inhoud werd nu
naar binnen gebracht en terwijl Johnnie zijn
wedervaren verhaalde, pakten grootvader en
grootmoeder de brieven uit.
„Kijk eens,” zei grootvader, toen Johnnie, die
zich in de keuken bij het fornuis was gaan ver-
kleeden, weer in de kamer was teruggekeerd,
„hier is een brief voor de weduwe Brown met
geld van haar zoon! Wat zal ze daar blij
mee zijn!”
„En hier is er een voor juffrouw Walk van
haar dochter in Indië! De vorige week heeft
en daarom dacht ze,
Wat zal zij in haar
ze geen brief gekregen
dat haar dochter ziek was.
schik zijn!”
„Kijk eens,
Johnnie opeens uit. „Dat is
Fijn!”
Grootvader nam den brief, dien John tusschen
de andere brieven vandaan had gehaald en zei:
„Werkelijk, je hebt gelijk, jongen!” Met beven
de handen scheurde de oude man de envelop
open en las den brief voor.
„Hoera!” riepen John en
we bij jullie
nog niet!”
Natuurlijk vonden John en Nan het niet
pfettig, dat zij zonder hun grootouders zouden
moeten gaan, maar ze begrepen toch, dat die
liever in hun huisje bleven.
„Als u dan maar direct komt, wanneer u be
hoefte krijgt om te gaan rusten, grootvader,
zei John. En dat wilde grootvader graag be
loven.
Toen John gegeten had ging hij met Nan de
brieven van de mail in het dorp rondbrengen.
„O, Johnnie,” zei Nan opeens, „is het niet
een heerlijke gedachte voor jou, dat juist jij
den brief van vader thuis moest brengen?
„Ja, zei John, „dat is het zeker! Wil je wel
gelooven, dat ik wel kan zingen van vreugde,
als ik er aan denk? Maar ik vind het toch
nóg fijner, dat we naar vader in Canada gaan!
Jij ook niét?”
„Ja, ik vind het heerlijk,” zei Nan. en stijf
gearmd liepen zij verder, gelukkig bij de ge
dachte, dat zij hun vader gauw zouden terug
zien en allerlei plannen makend voor het heer
lijke, nieuwe leven, dat hun wachtte
En hoewel de mail heel wat menschen in het
dorpje geluk had gebracht, geloof ik toch niet,
dat er iemand zóó gelukkig was als John en
Nan, toen zij dien avond naar bed gingen!
Nan tegelijk uit,
toen hun grootvader zweeg. „We mogen
vader toe!”
„De biljetten voor
brief!” juichte John.
„En hij heeft een mooi huis en ik mag zijn
kleine huishoudster zijn, schrijft hij,” riep Nan
verrukt uit.
„En vader stuurt geld genoeg voor groot
vader en grootmoeder om ook mee te gaan.”
zei John.
Maar grootvader zei: „Neen, jongen, dat
gaat niet! Grootvader blijft hier om zoo lang de
mail rond te brengen als hij kan! Niemand zal
ooit van mij kunnen zeggen, dat ik mijn taak
heb neergelegd om voor mijn genoegen naar
Canada te gaan. Grootmoeder en ik komen wel,
wanneer ik niet meer werken kan. Dan komen