k/lEKJDWlEWW Z1EG1E1L
IHIET
I
1
i
t
1
I
u
op,
11
4'
1
I
I
verschijnt in de hoofdrol van de film
[ans Steinhoff werd geregisseerd.
De dorpsklok had acht geslagen en het was
reeds aardedonker. In het buitenhuisje sloot
„Goedendag,” zei de oude man. „Hoe vindt
mijn kleine bedelaars?”
Allerbekoorlij kst
„Ik zie hen niet gaarne in kooitjes opge
sloten,” vervolgde hij. „Ik laat hen steeds vrij
en met veel geduld heb ik hen zóóver gekregen,
dat ze uit mijn hand eten.”
Hij keek naar zijn bezoeker en bemerkte, dat
deze thans met aandacht naar een roodachtig
stuk steen keek, dat op
Het was
een stuk
„Aha,
nac afkomstig! Heeft u verstand
oudheden?”
„Niet veel. Ik ben wel in Egypte geweest en
natuurlijk heb ik toen veel graftomben be
wonderd.”
t n den tuin van z’n aardig buitenhuisje stond
I de oude man en voederde zijn vogels.
1 De vinken, musschen en meesjes, die vrij
in het rond fladderden, floten en tjilpten, dat
het een lust was om te hooren.
„Hier, jelui rakkers,” riep hij en in een omme
zien waren de aardige zangers neergestreken,
trippelden onbevreesd over de geborduurde
pantoffels van hun verzorger en pikten het
voedsel op, dat voor hen was neergestrooid.
Toen de oude heer even opkeek, bemerkte hij,
dat men hem gadesloeg. Voor het tuinhek
leunde een groote man, in een donkerblauw
pak en met een vilten hoed diep in de oogen
gedrukt. Zijn gelaat was mager en door de zon
verbrand en hij keek heel streng. Toch lag er
belangstelling, zelfs sympathie in den blik,
waarmede hij naar de vogels keek.
DE HOLLANDSCHE FILMSTER LIEN DEIJERS, zooals zij
„Rosenmontag”, een geluidsfilm van de Ufa, die door H;
een kleine rots troonde,
op vreemde wijze uitgesneden en leek
van een groot beeld te zijn.
u bekijkt m’n Ramses. Hij is uit Kar-
van Egyptische
„Zoo! Dan heeft u misschien mijn naam wel
eens gehoord? Ik ben Hasting, een bescheiden
autoriteit op dat gebied.”
De nederigheid van den ouden man was wel
wat zonderling. Hij was een der beroemdste
oudheidkundigen van zijn tijd.
„Natuurlijk,” zei de bezoeker. „Er zullen
maar weinig menschen zijn, die professor Has
ting niét kennen.”
„Ik heb veel schatten hier in mijn woning,"
sprak de professor, „hoewel veel van m’n oud
heden in de musea zijn. Doch enkele heb ik hier
bewaard. Wilt u ze eens zien?”
„Gaarne."
„Welnu, komt u dan binnen
Beiden wandelden het pad naar de vriende
lijke woning op. Langs de geheele breedte van
het huis liep een waranda, waar een paar ge
makkelijke stoelen tot rusten noodden. In de
groote tuinkamer toonde de professor den be
zoeker zijn kunstschatten, meest Egyptisch
beeldhouwwerk, wapens en schilden, gaf overal
verklaringen van en vertaalde af en toe een
der hiëroglyphen-inscripties.
De onbekende luisterde met aandacht naar
de interessante mededeelingen van den geleerde,
tot deze hem meenam naar een kast in den hoek
en een lade opentrok.
„Hier ligt de trots van mijn verzameling,” zei
hij gewichtig. „Een zegel uit de derde dynastie.
Het is absoluut echt, authentiek. Ik heb het
zelf gevonden en het is een unicum in zijn soort.
In de meeste bladen heeft er een beschrijving
van gestaan; ik had nog een tweede, die is mij
enkele jaren geleden ontstolen. Nooit heb ik
den dief ontdekt, noch het zegel teruggezien.''
Opeens klonk het geluid van een gong door
het huisje.
„Lieve tijd!” riep de professor. „De bel voor
de thee! Ik wist niet, dat het reeds zoo laat
was. Drinkt u een .kopje met mij?”
De onbekende aarzelde. Hij scheen bevreesd
de uitnoodiging aan te nemen en toch leek het,
alsof hij gaarne wilde blijven.
„Dank u; ik moet gaan," zei hij. „Het is heel
vriendelijk van u. doch ik ’moet weg."
„Zooals u wilt." De professor haalde zijn
schouders op. Hij zag. hoe de man het zegel
weer op zijn plaats legde en de lade sloot.
Bij de deuren der waranda namen zij afscheid.
„Gemakkelijk zoo, voor inbrekers, niet?” op
perde de gastheer. „Doch de boeren hier zien
niets in die dingen, die hebben slechts waarde
voor verzamelaars en die zijn hier niet. Als hier
een vreemdeling lang zou vertoeven, zouden
we dat spoedig genoeg weten. Eiken dag, als
ik van mijn avondwandeling terugkom, con
troleer ik hier alles. En nu, goedendag!”
„Goedendag, professor. Ik dank u, dat u mij
uw schatten heeft getoond.”
„Geen dank! Kom nog eens terug, dan
kunnen we over mijn geliefd Egypte praten.
Langzaam, in gedachten verdiept, liep de on
bekende over het tuinpad langs het boschje
rhododendrons. Hij zag even om naar het huis
en bleef aarzelend staan. Toen ging hij verder.
Bij het hek weifelde hij opnieuw en sloeg de
vogels gade, die vroolijk van tak tot tak
sprongen. Daarna verliet hij den tuin en liep
over den modderigen straatweg naar het dorp.