EEN WORSTELAAR MET KROKODILLEN JAGERSLATfJ/V ZOO’N BEROEP? WAT DENKT U VAN WIE IS DE GROOTSTE OPSNIJDER? allemaal levend uit het 7 zijne ZOO pijnloos dienst- i I. JACHT VERTELLINGEN OFTEWEL JAGERSLATIJN r t f 1 3 t 1 Croppinger, de krokodillen- een grappenmaker ook! beroep echter met het hebben hun armen niet verrekt, omdat zij wilden aangeven hoe groot de aal was, dien zij hadden gevangen? Laten we ook de op hun kinderen trotsche moederj niet vergeten! - „Mijn zoon is op de universiteit in A.” beweert er een. „Ja,” fluistert terwijl haar vriendin achter haar hand, „en hij repareert daar het dak!” „Vandaag heeft X mij op de beurs aan gesproken,” vertelt een bankier heel trotsch en hij noemt den naam van een kopstuk uit de financieele wereld, die mijlen ver boven hem uitsteekt. Hij vergeet er echter bij te vertellen, dat hij leelijk door hem op de vingers werd ge tikt, omdat hij den ander zijn naam had mis bruikt in een prospectus voor een dubieuze onderneming. De tandarts zegt: „Ik trek de tanden ja, wat is eigenlijk pijnloos? De ouders beloven hun kinderen zelfs, dat zij als ze goed oppassen naar mij toe mogen gaan om zich een tand te laten trekken! Als belooning!” „Onze zaak is zóó groot,” vertelt een chef uit een warenhuis, „dat wij een Sint-Bernard hebben moeten aanschaffen om naar de klanten te zoeken, die in de verschillende afdeelingen zijn verdwaald Waarop een ander beweert, dat het bij hèn zoo groot is, dat een Sint-Bernard niet eens oud genoeg zou worden om ze op te sporen en weer terug te brengen. Al zou-ie er als hondje van zes weken op uitgezonden worden... Vaak is men echter maar al te gauw aan het eind van zijn Latijn. Want zooals von Münch- hausen... neen, zóó kunnen we het niet meer! Zelfs de jagers niet, die toch den 'naam jagers latijn in het leven hebben geroepen! De grootste, niet te overtreffen opsnijder was natuurlijk baron von Münchhausen. Die heeft een klassiek genre „snorkerij” geschapen, dat niet te evenaren is. Zelfs niet door de groot- sten, die na hem gekomen zijn. En dat zijn er toch nog heel wat geweest. In ieder beroep, in ieder ambt komt men ze zelfs nü nog tegen. Daar is bijvoorbeeld de schilder, die beweert, dat hij eens een spinneweb heeft geschilderd, dat zóó natuurlijk was, dat een dienstmeisje het met een stofdoek wilde wegnemen. Waaruit je de opsnijderij proeft, omdat zoo n meisje niet bestaat! Ook het theatervolkje versmaadt natuurlijk het jagerslatijn niet. Wanneer een acteur bij voorbeeld vertelt, dat zijn begeesterde vereer ders den benzinetank van zijn auto hebben laten leegloopen, omdat er geen paarden aanwezig waren om uit te spannen, dan doet hij niet onder voor den schouwburgdirecteur, die beweert, dat naast zijn kassa de aankondiging „Uitverkocht” in een marmeren plaquette is gebeiteld! En dan de automobilisten! Vooral zij, die pas rijden! De een vliegt zoo snel langs den weg, dat hij de kilometer-steenen als een gesloten muur naast zich ziet, terwijl een ander zichzelf inhaalde, omdat, zooals men weet, de aarde rond is. Ook de visschers mogen er zijn! Hoevelen Er zijn aangename en minder aangename beroepen. Daarover zullen we het allen wel eens zijn, denk ik. Zoo kan ik mij bijvoorbeeld levendig voorstellen, dat u het uwe voor niets ter wereld zoudt willen ruilen met dat van een krokodillen-fokker. Mr. Henry Croppinger uit Miami (Florida) vindt het daarentegen een erg interessant en aangenaam beroep en hij zou zich waarschijnlijk erg .ongelukkig voelen, als hij vóór zijn ontbijt niet meer zooals thans, een partijtje kon worstelen met deze in onze oogen zoo afschuwelijke en wreede dieren. Smaken verschillen, nietwaar? Het kweeken en fokken van krokodillen is in Florida een belangrijke tak van welvaart. Alleen de Tropical Gardens Alligator-Farm in Miami heeft soms een „voorraad” van twin tig a dertig duizend volwassen exemplaren, waarvan een groot deel voor den uitvoer is bestemd. Indien u mr. Henry Croppinger, die directeur van deze onderneming is, naar zijn ervaringen zoudt kunnen ondervragen, dan zou hij u om te beginnen het volgende antwoorden: „Het erg ste zijn de bezoekers. Iedereen, die beroemd denkt te zijn of het worden wil, komt hierheen om zich met een paar aardige kleine krokodillen in den arm te laten fotografeeren. We heffen thans een tamelijk hoog entree, omdat het vaak voorkwam, dat men van puren angst de kleine diertjes dooddrukte. En dan moet u weten, dat er niets minder gevaarlijks bestaat dan een kleine alligator. Zijn tandjes zijn nauwelijks groot genoeg om iemand een vinger te kunnen afbijten!” Ik denk, dat de meeste bezoekers dit al wel voldoende zullen vinden! „De oude, ja, die zijn wat erger,” vertelt mr. Croppinger verder. „Maar ook met hen kan men wel opschieten. Alleen, je moet ze kennen. Ze hebben net zoo goed allemaal hun eigen lijke tanden bezetten bek heel wijd, maar Croppinger is verdwenen en komt aan den an deren kant van het dier weer boven. De alli gator draait zich met veel moeite in het water om, maar reeds is zijn belager weer onder hem weggedoken. Nu heeft deze de goede positie gevonden: zijn rechter arm heeft hij over den reusachtigen schedel geslagen, met zijn volle lichaamsgewicht drukt hij den kolossalen snuit toe, terwijl hij met zijn linker hand de korte voorpooten gegrepen heeft. Het water schuimt onder de felle slagen van den staart van het woedende dier, maar Croppinger weet het toch naar den oever te brengen en als hij op het droge kruipt, heeft hij den twee meter langen alligator letterlijk als een slak opgerold onder zijn arm. „Een heel eenvoudig trucje,” zegt hij dan. „Ik duw namelijk twee vingers in de neusgaten van het dier!” En onderwijl is het water in heftige beroering gekomen en zwemt er een muur van dicht op eengedrongen krokodillen-lijven, de muilen tot happen gereed, achter hun doodsvijand aan, die zoojuist in het water sprong, een van hen er uithaalde en reeds weer op het droge stond eer zij hem konden bereiken. Of mr. Croppinger niet bang is? Kijk, hij werpt den krokodil met een ver vaarlijken ruk van zich weg, zoodat hij in het opspattende water glijdt en springt dan snel terug. „Voorzichtig,” zegt hij. „Nu is hij boos, en moet ik een week lang uit zijn nabijheid blijven. Of ik dan bang ben? Neen, dat niet! Bang ben ik alleen om naar huis te gaan, want ik ben getrouwd. Dit hier is mijn ontspanning!” U ziet het: mr. kweeker, is nog Zoudt u uw willen ruilen? karakter als de menschen. De een verveelt zich gauw en gaat dan allerlei baldadigheden uit halen; de ander is een pessimist en bijt direct van zich af, weer een ander is erg goedig, ter wijl een vierde weer zeer ongelijkmatig van hu meur is, zoodat je nooit weet, wat je aan hem hebt. Net als bij de menschen dus. Maar bijten doen ze allemaal,” zegt hij lachend. Dus doet hun karakter er eigenlijk niet veel toe, denk je bij jezelf, maar dat is toch niet heelemaal juist. „Want,” zoo vervolgt mr. Croppinger. „ik moet toch weten, hoe ik ze moet behandelen. Den een kan ik door een list op den wal lokken, als ik hem wil vangen; den ander daarentegen moet ik in het diepste gedeelte van het water overvallen. Een derde maak ik eerst moe, wan neer hij me woest achterna zit, weer een ander moet ik naar me toe lokken. De moeilijkheid is namelijk, dat ik ze water moet halen.” Voor een leek lijkt het onmogelijk de dieren precies te onderscheiden, maar voor den kenner heeft elk dier zijn eigen „gezicht”. Mr. Crop pinger bijvoorbeeld kent ze allen op z’n duimpje en onderscheidt ze in zijn lievelingen en in zijn doodsvijanden! „Zal ik u eens laten zien, hoe ik ze te pakken krijg?” vraagt mr. Croppinger wel eens aan zijn bezoekers, als hij een erg goede bui heeft, het geen gewoonlijk het geval is, en zonder het antwoord dat natuurlijk altijd enthousiast- bevestigend luidt af te wachten verdwijnt hij met een eleganten sprong in het water. Kijk, er zwemmen toevallig maar twee dieren in de nabijheid. Een opent zijn met verschrikke-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1930 | | pagina 15