S t 1 rVl 4 *9e hij id. nk (1) Wordt vervolgd je er, ide oit is len len lijk °F aar uit jen on- ilen in- lar len :en en rat ige er- ter x> de le ng :rs en •e- )k 3- ti en iet ht en li m iet ad tn, en tr- |e- tm id, m, op it nd w, en n- k >P n- an d- ipt iet de en. en lo kt on m- ts- Dat merkte waarop hij maakte. Zooals gezegd, bleef zij staan. Ze zweeg echter eeniqe seconden, alvorens ze half be- EEN WATERMOLEN OP DE KOERA, EEN RIVIER IN TRANSKAUKASIË. - Watermolens van het type, zooals hierboven afgebeeld, vindt men in deze streek heel veel. Het bijzondere er van is, dat zij niet aan een bepaalde plaats gebonden zijn, maar overal kunnen worden heen vervoerd waar men ze noodig heeft. echter eenige seconden, alvorens langstellend, half spottend vroeg: ..Brood?" ..Ja," antwoordde hij en hij bracht de dikke ronde schijf tevoorschijn om ze haar te laten zien. Het leek niet veel op een brood; het zag er veeleer uit als een bevroren stuk grijze modder. Het moest toereikend zijn voor hemzelf en voor twee anderen, die op hem wachtten, diep in elkaar gedoken in het kleine kamertje, dat zij bewoonden, het kamertje zonder vuur en zonder comfort; met de kapotte ruiten en de kierende wanden, waardoor de wind vrij naar binnen kwam... Hij wist echter, dat hij het haar niet weigeren zou, indien ze een stuk van het brood zou vragen. „Wacht eens,” zei ze. ..Wacht eens. Ik zed u wat vertellen. En fluisterend onthulde ze hem het geheim van het huis buiten de stad, waar voedsel te krijgen was. Met gespannen aandacht luisterde hij, terwijl hun hoofden elkaar bijna raakten, zóó dicht boog zij zich naar hem over... „Maar bestaat er dan zooiets?" vroeg hij verrast, toen ze uitverteld was. „Werkelijk, heusch...” verklaarde ze. nog steeds fluisterend, maar haar stem van opwin ding toch nauwelijks kunnend beheerschen. „Ik zou u in deze ongelukkige dagen toch niet met zooiets voor den gek houden! En het is geen brood van stopverf of modder, zooals ge daar hebt en waar we ons een ziekte aan eten, maar goed, zuiver wittebrood. En aardappelen zijn er ook! En nog veel meer etenswaren! Ik ben er zelf geweest! Waarom gelooft u me niet?’ „Ik geloof u wel, nu u het zoo stellig ver zekert," antwoordde hij. „En ik ben u erg dank baar, omdat u het mij hebt verteld. Maar ik kan me niet begrijpen, waarom u zooiets juist aan mij vertellen moet!” Weer zonken haar blikken eenige seconden in zijn diep-donkere oogen, die van de ontbering als in koorts gloeiden. Ze glimlachte nu niet meer; ze boog slechts even haar hoofd en ging toen, statig als een vorstin, naar beneden... Na dien dag zag hij haar niet meer. Nauwe lijks twee uur nadat zij hem het geheim van het huis had verteld, werd zij door eenige ruwe kerels gearresteerd. Men had ontdekt, dat zij een gevluchte „adellijke” was en in het door de revolutie gegeeselde Chitelnitska was dit een misdrijf, dat met den dood werd gestraft... Fred Rakhen was gouverneur geweest van het kleinzoontje van prins en prinses Orsky, en hij had bij hen gewoond in hun weelderig ver blijf vlak bij de hoofdstad. Twee jaar voordat de revolutie uitbrak, was hij in hun dienst ge komen, en toen de golf van bloed over het land begon te stroomen onverwachts, als spoot zij op uit een kolossale, onderaardsche bron was het te laat voor hem geweest om nog te ver trekken. Hij had er voor gezorgd, dat de prins en de prinses met hun juweelen en hun waarde- Moeizaam zeulde hij voort langs den een zamen buitenweg, waarvan de hard bevroren moddersporen als scherpe messen door het kapotte leer van zijn zolen sneden en zijn voeten verwondden. De naargeestig-sombere November namiddag, met zijn zelfs voor den tijd van het jaar veel te vroeg invallende duisternis, die hem belette meer dan eenige meters om zich heen te zien, bezorgde hem het gevoel van gansch alleen op een verlaten wereld te zijn. Heel in de verte, verborgen nog voor zijn oog. moest het huis liggen, het geheimzinnige huis, waarvan men hem fluisterend had verteld; waar men voedsel kon krijgen, een zak vol voor een diamanten ring, of voor een paar goede, hooge laarzen! De geruchten over het bestaan van dit huis waren als de legende van een be graven schat tot Ninovitch, de hoofdstad van Chitelnitska, doorgedrongen. „Het ligt rechts van den weg, heelemaal af gezonderd. Een kilometer of zes buiten de stad.' Het was het meisje geweest, dat hij twee of drie keer had gezien op de trap van de groote huurkazerne, waarin hij woonde, dat er hem voor het eerst van had verteld. Hij had nog nooit eerder met haar gesproken, maar hij meende gehoord te hebben, dat zij naar de stad was gevlucht toen haar vader, een landedelman, bij het uitbreken der revolutie door zijn van bloed- en machtswellust dronken boeren letter lijk was doodgeslagen, en zoodoende als een der eerste slachtoffers van de revolutie was gevallen! Zij was de trap afgekomen, toen hij, huive rend en doornat van het urenlang wachten in een zesdubbele rij voor een der revolutionnaire voedseldepots, hijgend en doodop naar boven klom, naar zijn armzalig dakkamertje. Hij had een brood in den binnenzak van zijn overjas gehad en toen zij elkaar passeerden waren haar blikken, treurig glimlachend, naar de dikte onder zijn jas gegaan om daarna een oogenblik te verzinken in zijn donkere, gloeiende oogen. Hij glimlachte vermoeid terug en ging opzij om haar te laten passeeren, maar inplaats van door te loopen, was zij blijven staan en keek hem aan. Fred Rakhen was een jongeman van even vijf en twintig jaar. Hij droeg de herinnering aan een lakenschen overjas en een muts waar van de buitenkant vroeger met astrakan was bezet geweest; zijn schoenen verdienden hun naam nauwelijks meer en om zijn nek had hij bij wijze van das een ouden, opengeknipten zak geknoopt. Toch bleef men hem, ondanks zijn armelijke plunje, zijn goede afkomst aanzien. men trouwens ook aan de wijze, voor het meisje op de trap plaats looze geld ongemerkt de hoofdstad waren binnengekomen; hij was nog steeds bij hen, voedsel voor hen halend, waar hij het krijgen kon, en hen tot kalmte brengend door zijn voor gewende onverschilligheid voor hetgeen er om hen heen gebeurde en door zijn manieren, die nog steeds waren alsof hij bij hen was, in het paleis, even buiten de stad en vóór de revolutie. Zij waren oud, de prins en de prinses, en de gruwelen der laatste maanden, waarin hun kinderen en naaste familieleden waren omge komen, hadden hen nóg ouder gemaakt. Ver. vèr voor hun tijd... Hen nu te verlaten, terwijl zij altijd goed voor hem waren geweest, kon Rakhen niet. Hij zou zichzelf hebben veraf schuwd om zijn lafheid en zijn gebrek aan mede- doogen met deze zoo zwaar beproefde zielen. „Dat verwenschte huis...” Hij bleef staan op den verlaten weg en hijgde naar adem; den ganschen middag reeds had hij geloopen, telkens zich afvragend of hij ver dwaald was, want het kwam hem voor, alsof hij reeds veel verder dan zes kilometer was gegaan. Een doffe moedeloosheid, die als n looden last in zijn voeten scheen te zinken, maakte zich van hem meester en reeds maakte hij zich gereed terug te keeren naar de ellende, die hij had ver laten, toen hij opeens bij het opheffen van zijn hoofd, het huis vóór zich zag: laag en breed, met ingezadeld dak, alsof het zich in de duister nis verschuilen wilde... „Het staat heelemaal afgezonderd, rechts van den weg," had het meisje gezegd en het leek hem, toen hij er langzaam naar toe liep, dat géén ander huis ooit zóó verlaten had gelegen... Het deed denken aan een grafsteen in een woestijn. Geen spoor van licht scheen door de veilig gesloten deur of ramen; een dunne rooksliert, die traag door den wind uit den schoorsteen gezogen werd, was het eenige teeken, dat er binnen leven moest zijn. Maar het was vol doende; het was het huis, het geheimzinnige huis, dat hij zocht.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1930 | | pagina 3