Guctntanci
-7-T-
Meisje
nli,
I
Ox
reedt
een
was
de cl
M
ter h
dag i
speld
op d
steed
liep,
het d
onbe
En
durei
haar
Macl
waar
gevo:
doen
Tims
drooi
hi
I
Be
hedei
„II
ik he
naan
weet
Inf
nieux
verz<
haar
tallig
gehei
Tc
zond
eens
hij z:
hals.
„2
den
Mon
Ex
„II
die d
wipti
„C
hoe
Maa:
iema:
het i
Di
even
gezie
was
vreer
voor
goed
Vi
Men
wack
stone
„II
schul
was
Ik d;
„K
tein.
den
reis i
V;
derer
koest
het n
eigen
en zijn twee dagen ouden baard,
aan boord?” vroeg het meisje.
't schik -
van den
het schip op-
voor mid-
ze nog nooit op de
eigenaar is kunt u natuurlijk 't beste krijgen,
wat er op 't schip is. Wanneer u mij wilt
zeggen, waar ik uw bagage kan laten halen...’
Het meisje schudde haar hoofd. Met haar
kleine handtaschje liep ze vlug de loopplank op.
,,Dat is onnoodig,” zei ze. „De rest van mijn
goed wordt nagezonden. Hoe eerder we Gua-
tana verlaten, hoe liever het mij is; mijn bagage
is volkomen veilig; die volgt wel.”
„Nu, zooals u verkiest, juffrouw. Doch voor
dat we vertrekken, zou ik gaarne laten zien, hoe
we 't voor u kunnen schikken!”
„Maak u daar heusch geen zorgen over,
kapitein! Ik kan mij gemakkelijk behelpen en
ik ben er zeker van, dat u t mij zoo aangenaam
mogelijk zult maken.”
Kapitein Tims deelde
nu vlug eenige orders
uit en dadelijk werd de schroef in beweging
gebracht en stak het schip van wal. Het was
nog geen honderd meter verder, toen een man
in een hel wit pak gekleed en met een wit
hoofddeksel op, de kade opstormde. Hij maakte
allerlei gebaren en schreeuwde iets, wat door
het leven der machines niet verstaanbaar was.
Toen het meisje den man gewaar werd, zag ze
in spanning naar den kapitein.
„Wat wil hij in 's hemels naam?" vroeg deze
„Moeten we teruggaan, kapitein?” vroeg de
stuurman, die zijn hoofd uit het stuurhuis stak.
„Neen; ik denk, dat het slechts iemand is,
die verlangt, dat ik een brief of iets dergelijks
voor hem zal meenemen. Ga gerust door!"
Het meisje glimlachte; misschien was het een
glimlach van verlichting. Toen de kapitein zich
even later tot haar wendde, was hij bijzonder
vriendelijk.
„Nu, juffrouw Fenter, als u hier een oogen-
blikje wilt wachten, zal ik uw hut in orde laten
maken. Het is natuurlijk niet zooals op een
groot mailschip, maar we zullen ons uiterste
best doen. Ik.ben spoedig terug.”
Na een half uurtje bracht hij haar naar haar
verblijfplaats: z'n eigen hut.
„Wat prachtig!” riep het meisje verrukt uit.
„Ik had niet gedacht, hier zoo iets te vinden!
„Als u nog wat wenscht, zegt u 't mij maar,
juffrouw, en als we 't hebben, zult u 't Inrijgen.
„Dank u vriendelijk,” antwoordde het meisje.
„Tusschen twee haakjes ik ben hier zonder
geld gekomen en ik denk, dat uw gastvrijheid
veel onkosten zal meebrengen. Zoodra we aan
land zijn, zal ik u natuurlijk mijn overtocht be
talen.”
Kapitein Tims wuifde met zijn hand, als
teeken van protest. De zuster van den eigenaar
op z’n schip was al een heele eer; maar dat
die zuster er uitzag als een engel uit den hemel,
was nog meer dan eer alleen.
Het volgende uur bracht de kapitein met den
kok door. Ze zochten naar half vergeten blik
jes, die in de provisiekamer van
geborgen waren en maakten plannen
dagmalen, zooals men
„Mirella” had gekend.
Daarna begon hij zijn toilet te maken; hij
zocht de mooiste das uit, die hij kon vinden en
toen hij gekleed was, liep hij over de kampanje-
trap naar het dek, waar hij in de verbaasde
oogen van den tweeden stuurman zag.
„Op deze reis dragen we geen pyama-jasjes
aan dek, Merring,” zei hij met een air van voor-
DE DOM TE MILAAN, EEN WONDER VAN MARMER. De Dom van Milaan is een van de
oudste kerken van Europa, een prachtbouwwerk, dat in 1386 begonnen, nog steeds met beeld
houwwerk wordt versierd. Hij is geheel van wit marmer, in Gothischen stijl opgetrokken en telt
honderd torentjes en een paar duizend standbeelden. Van binnen is hij 148 M. lang en 75 M. breed.
grof linnen pak
„Is de kapitein
Tims nam zijn pet af; hij vond dat haar stem
den klank had van zilveren belletjes.
„Ja, juffrouw, ik ben de kapitein,” zei hij.
„O, ik zou u even willen spreken. Ik ben
Ada Fenter, de Mirella” is geloof ik een van
mijn broeders schepen.”
De kapitein was zeer verwonderd. „Ja, dat
is zoo. Het is een van Rudolf Fenters schepen.”
„En vertrekt u aanstonds naar Liverpool?”
„Over enkele minuten, juffrouw,” antwoord
de Tims. „We nemen de laatste lading in.”
„Dat is prachtig! Ik wil zoo spoedig mogelijk
naar Liverpool en de eerste passagiersboot ver
trekt pas over tien dagen. Heeft u een hut
voor mij?”
Indien het meisje om de kroonjuweelen had
gevraagd, had haar verzoek hem niet meer ver
legen kunnen maken; want passagiers waren
een weelde, die de oude „Mirella” zich nimmer
had veroorloofd.
„In t algemeen nemen we geen passagiers
mee,” antwoordde Tims, doch toen hij de te
leurstelling op haar gezicht zag, voegde hij er
haastig aan toe: „Misschien kunnen we
ken ik bedoel als u de zuster
T T et vrachtschip „Mirella” lag op de oude
J werf te Guatana, een onbeduidende kust-
1 JL plaats in West-Indië.
Toen baal na baad de koopwaren in 't ruim
werden geladen, deden het geratel en geknars
van een stoomkraan het heele schip dreunen.
Guatana was een kleine nederzetting; slechts
enkele witte bungalows op de heuvels langs de
kust, waren de eenige zichtbare aanwijzing, dat
er blanken woonden.
Bij de loopplank, leunende over de reeling
stond kapitein Tims en rookte z'n pijp. Naast
hem uitte de machinist Monty z’n verontwaardi
ging over den slechten toestand, waarin de boot
zich bevond.
„Dat is voor het laatst, dat ik op die ouwe
kast meega” zei hij. „Als we eenmaal in Liver
pool zijn, wil ik niets meer met die afgeleefde
machines te maken hebben.”
„En wat wil je dan beginnen?"
„Een ander schip zoeken natuurlijk.”
„Je kunt gemakkelijk praten, Monty, maar je
bent nu zeker van je baantje en je weet hoeveel
machinisten er op t oogenblik te Liverpool
rondloopen. Fenter is een goede baas; hij heeft
nog andere schepen en als we lang genoeg in
z'n dienst zijn, zal hij daar wel rekening mee
houden. Heb nog wat geduld!"
„Ach wat! We zullen hier moeten blijven,
tot we niet meer voortkunnen; wien zou hij die
oude boot durven toevertrouwen?”
„Kom! Misschien gebeurt er spoedig iets of...”
De kapitein bleef midden in z'n zin steken.
Hij had eensklaps alle belangstelling in gewone
dingen verloren, hij werd geboeid door een
verschijning, die om den hoek van een pakhuis
was gekomen en de werf in de richting van het
schip overstak. Het allerlaatste wat een zeeman
aan de kade te Guatana zou verwachten te
zien, was een aardig jong meisje en kapitein
Tims schaamde zich plotseling over zijn vuil