VOOR DE JEUGD I w Vfej QT I r III* rzz 0/1, DE VIOOL-VIRTUOOS OTTEMERO EEN sprookje !<<II<I%I II l I I VEST JE dan zou je een standje krijgen van meester Kraai.” 5 A H< een Cricl Jame In If ~9> deur om t tever onde in vi hefh zijn moge dag i vraat en ir En h natoi wonc man zak 1 naar gelee de w mind doen tijd v prins X'! Y er zou om- Het lijkt gemakkelijker dan geduld en Er breid ten g dan veel ontw als r de o] het 1 De die i in ee aan kind, er bl van i Ee lingei hebbi Mira borei hem eeuw recht naam oven gelee hij ni Ee zakel was Ham, geboi zijn I ven bridg hem uit h staan land 1 staat !i 5) Het ging niet goed op het eerstvolgende con cert. Want wanneer Ottemero een C moest spelen, zong Saronege een Cis en wanneer er „andante” stond, zong de dwerg uit volle borst fortissimo. Een streng criticus, die op de eerste rij zat, zei luid: „Hij is dronken! Dat gezegde plantte zich eenige rijen voort en milder den kenden zeiden: „Hij is ziek!” En toen Saronege in de viool onverwachts moest geeuwen, deed hij dit zoo onwelgevoeglijk en luid, dat alle aan wezigen het hoorden en eveneens begonnen te geeuwen. De violist zag het, geraakte geheel verward en speelde alles door elkaar, zoodat hij op het laatst niet beter wist te doen dan den bediende een wenk te geven, het scherm maar te laten zakken opdat er een eind aan zijn ver nedering zou komen. „Ja," zei mevrouw Roodborstje, terwijl zij haar aardige kopje naar één kant hield en naar de lucht keek, „ja, de wind is Oost vanmorgen en het is vandaag den eersten December. Trekken jullie dus alle bei je roode flanellen vest aan, hoor!” „Zeker, zeker, lieve,” zei mijnheer Rood borstje gehoorzaam, want hij was steeds erg onderdanig aan zijn vrouw. „Het zoeken van wormen is een koud baantje en erg vermoeiend bovendien.” „Zoo.” bromde mevrouw Roodborstje. „Maar denk er aan, dat je niet den heelen dag met je roode vest buiten kunt prome- "neeren, of je neus zal ook rood worden. En denk er ook aan, dat er geen enkele worm meer in de kast is, zoodat je gauw met nieuwen voorraad moet komen.” „Werkelijk, lieve, je humeur wordt met den dag slechter op. Waarom je me nu misgunnen, dat ik een eindje wandel met mijn roode vest?” Mijnheer Roodborstje wachtte het ant woord van zijn vrouw echter niet’ af; hij knoopte zijn vest hoog dicht en een vroolijk wijsje fluitend vloog hij het nestje uit. „Npu, Roodje, ben je nu nog niet klaar met je ontbijt?” vroeg mevrouw Roodborstje aan haar jongsten en tevens oudsten zoon. „Je zit maar te kijken en eet niet, en toch heb ik een smakelijke pap voor je klaar gemaakt. Ik heb er zelf van geproefd, en wéét dat ze lekker is. Maak dus wat voort en zoek je vest.” „Maar ik heb het heelemaal niet koud, moeder, en we hebben vandaag een trippel- wedstrijd op school, zoodat ik het met mijn vest aan veel te warm zou hebben.” „Je hebt net als je vader altijd wat tegen te praten, Roodje,” zei zijn moeder. „Je zou een vogel zijn geduld doen verliezen. t Trek je vest direct aan en maak wat voort, (^.anders kom je nog te laat op school, en Maar Roodje stamelde en hakkelde en bekende ten laatste: „Ik kan mijn, vest niet meer vinden. Het is weg!" „Dwaasheid,” zei zijn moeder. „Ik zal wel eens kijken. Ik heb het zoo gevonden!” Maar hoe ze ook zocht, ze kon nergens een spoor van het vest ontdekken. Wel vond zij een oud vest van haar man. „Ik geloof niet, dat je het verleden jaar April hebt opgeborgen, slordige jongen.” zei ze en zuchtte. Kinderen, zelfs al had je er maar één, bezorgden heel wat last. „Ikik geloof het ook niet,” ant woordde Roodje. „Het spijt me heel erg, moeder.” „Die spijt komt nu te laat,” zei z'n moeder. „Je zult nu dat oude vest van je vader den heelen winter moeten dragen. Maar het is je eigen schuld. Dan had je maar niet zoo slordig op je boel moeten zijn. Ik zal het wel passend voor je maken.” Met een draad en naald maakte moeder Roodborstje spoedig twee heel groote naden aan weerskanten van het vest. „Het ziet er slordig uit,” zuchtte Roodje, toen hij naar de vlekken en kale plekken op zijn vest keek. „En het past me niet goed ook. De heele school zal me uit lachen,” snikte hij, in tranen uitbarstend. „Ja, nou nog huilen ook,” zei zijn moeder. „Maar dat geeft niets. Vogels die hun kleeren verliezen, moeten maar weten wat er op staat.” Zoo trippelde Roodje naar school, ho pend, dat niemand hem zien zou. Hebben jullie nooit een Roodborstje ge zien, dat zijn vaders afgedragen vest aim had? Ik wel, hoor! En misschien, als jullie lang genoeg zoeken, zullen jullie er ook wel eens een tegenkomen! vriend Ottemero had herkend. Of schoon zij niet in goede harmonie uiteengegaan waren en Ottemero steeds had beweerd, dat de dwerg de schuld van zijn ongeluk was, maakte hij toch bijna een luchtsprong van vreugde, toen hij zijn ouden makker zoo plotseling vóór zich zag. De dwerg behoefde niet te vragen, hoe het hem gegaan was, want dat kon hij hem wel aanzien. Hij gaf hem te drinken en te eten en vertelde, dat hij juist bezig was een viool te bouwen voor prinses Rosegeur en dat hij er ook een voor zijn vriend zou bouwen, want hij wilde niet tot degenen behooren, die niets meer •om hem gaven en hem in zijn ongeluk in den steek lieten. En zoo maakte Saronege een prachtige viool voor Ottemero, waarmee deze zijn vroegeren roem weer terug wist te winnen zonder dat hij iemand noodig had, die de begeleidende stem men er bij zong. Hij werd wederom een gevierd kunstenaar en bleef den dwerg tot aan zijn dood toe dankbaar. .A. MOEDER DE EEND BAKT SAUCIJSJES - EEN AARDIG SCHADUWBEELD. Wie van jullie ziet kans het van zwart papier na te knippen! i het is, maar met wat oefening zul je toch wel wat bereiken. haar echtgenoot, dat een man niet op de wereld was, om maar altijd accordeon te spelen, doch om te werken en geld thuis te brengen, en op dat hij zou weten, wié er wat te vertellen had, stak ze zijn instrument in de kachel. Saronege, die er in was gaan wonen, net als vroeger in Ottemero's viool, vandaar, dat de houthakker zoo roerend spelen kon wist nog maar net op het nippertje te vluchten, an ders zou hij waarschijnlijk ook verbrand zijn. Daar hij nu geen onderdak meer had en toch leven moest, begon hij kleine viooltjes te maken voor de prinsessen uit het bosch. Op zekeren dag zag hij een armen man voor bij komen, die er erg treurig uitzag. Hoewel Saronege het verbazend druk had, want alle prinsessen wilden een viooltje hebben, liet hij toch zijn werk in den steek, omdat hij zijn vroegeren vriend Ottemero had herkend, öf- ii Het concert was afgeloopen en het publiek verliet teleurgesteld en boos de zaal. Er werd nog eenigen tijd medelijdend over Ottemero ge sproken en toen was hij vergeten. Anderen waren in zijn plaats getreden, de wereld draaide vroolijk verder en de violist verbraste in wan hoop al zijn verdiende geld. De dwerg was echter weer naar het bosch gegaan, waaruit hij was gekomen en naar dwergenaard begon ook hij te denken en was niet erg tevreden. Hij ging weer bij den hout hakker wonen, waar hij ook vroeger onderdak had gevonden, stopte al diens pijpen vol met hars en zei, dat hij liever eens probeeren moest met muziek te maken aan den kost te komen, dan altijd maar te zitten rooken. De houthakker geloofde den dwerg en kocht een accordeon en speelde er, zonder ooit les te hebben gehad, zoo prachtig en roerend op. dat de meisjes uit de buurt hun tranen niet konden bedwingen wan neer ze hem hoorden. Tweemaal in de week moesten zij voortaan hun zakdoeken wasschen. Een van hen kon het op zekeren dag niet meer uithouden. Ze ging naar den houthakker toe en trouwde met hem. In de eerste week na hun huwelijk vond zij zijn spel nog net zoo mooi als voor dien tijd; in de tweede week vond zij het nog aardig, in de derde week vond ze het vervelend en in de vierde week zei ze tegen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1930 | | pagina 10