“rv/FF/ f k EEK Tv/E^lj fta fed r M EEN AMUSANT VERHAAL o t <1 A L 1 „Ik e het raampje in de i r t t 1 1 1 1 1 i r i 5 1 1 beschaamd zijn negen uur be- baantje. Ik kan WAAROP ONZE VOOROUDERS HUN LEVENSVREUGDE WISTEN TE UITEN: een interes sante collectie ouderwetsche snaar-instrumenteh waarvan de bizarre vorm waarschijnlijk nog meer treft dan de primitieve wijze, waarop de snaren gespannen zijn. r j en twintig gulden was een zonder- ze dit zei. een kop Jan vond het erg prettig te hooren dat zijn broer uit Amerika terug was. Maar over de vijf en twintig gulden, die Marie had betaald, kon hij niet goed heenkomen. „Je hadt het niet hoeven te doen," zei hij, „want de schuld was verjaardMisschien zal ik het echter van daag of morgen wel aan je kunnen terug betalen „Verjaard of niet verjaard, onder broers kun je zoo niet spreken," vond Marie. Waarop Jan zei: „Ja, als je zóó teergevoelig bentEn toen: „Zeg, Marie, heb je er nog eens over gedacht, over tweeden Kerstdag? Wil je me nog vijftien gulden voorschieten om met de vischclub een dagje uit te gaan?" „Neen,” antwoordde Marie ruw. „Ik denk er niet aan. Je krijgt iedere week je gulden zak geld, dus had je er voor kunnen sparen Jan keek erg bedrukt, maar toen zijn vrouw zich omkeerde, lachte hij heimelijk van pret Toen zei hij: „Ik heb je geld ook niet meer noodig, hoor! Ik heb vandaag op de zaak met iemand om vijf en twintig gulden gewed en ik heb gewonnen. Maar waarom kijk je me zoo aan?” vroeg hij opeens verbaasd. „Ik dacht juist ergens over,” antwoordde ze. „Waarover?” „Ik dacht, hoe ik die vijf i van je terug zal krijgen!” Er linge blik in haar oogen, toen „Over een -uurtje „Dat is jammer! Ik moet om slist in Cardif zijn. Voor een mijn trein niet verloopen. En ik moet Jan drin gend spreken.” „Waarover?” vroeg zijn schoonzuster achter dochtig. Dick had zich nooit, in geen twintig jaar, de moeite gegeven om zijn broer te schrij ven en nu moest hij hem opeens zoo dringend spreken. „Jan natuurlijk, zei Dick. „Hij heeft geen vijf en twintig gulden!” „Hij heeft nooit vijf en twintig centen gehad," zei zijn broer somber. Marie stond op en haalde pen en inkt van den schoorsteenmantel. „Schrijf op," zei ze. „Ontvangen vijf en twintig gulden!” „Doe jij het even,” zei Dick. „Ik heb mijn bril vergeten. Ik zal het onderteekenen.” Met groote kinderlijke letters schreef hij zijn naam, niet zonder zijn vingers met inkt te be smeuren. Toen vertrok hij, behoorlijk op tijd om den trein te kunnen halen „Jammer, dat je wéér niet thuis was van middag, Jan,” zei Marie den volgenden dag. „Waarom?” „Omdat Dick weer is geweest." Jan verslikte zich in zijn koffie. „Hij moest nóg vijf en twintig gulden hebben," zei Marie, „en omdat ik geen geld in huis had en hij ze dringend noodig had, heb ik je gouden horloge en ketting maar even beleend.” Liefjes glimlachend legde ze het beleenbriefje naast zijn schoteltje. „Je hebt nu immers vijf en twintig gulden van je weddenschap om ze er uit te halen?” zei ze terwijl plagend. Jan bromde wat en keek zijn vrouw niet aan. Hij begreep opeens, dat zij had gemerkt, dat hij voor zijn broer had gespeeld. Opgewekt neuriënd schonk Marie koffie voor zichzelf in. Toen kon Jan zich niet langer inhouden. „Hoe wist je, dat ik het was geweest?” vroeg hij opeens. „Omdat ik de inktvlekken van Dicks vingers aan Jan zijn vingers zag zitten," antwoordde ze lachend. ik zal wel moeten wachten tot Jan thuis komt," stamelde Dick. Maar Marie wist op een handige manier haar nieuwsgierigheid te bevredigen. Het bleek, dat het heelemaal niet om een betrekking ging, maar dat Dick den volgenden ochtend vijf en twintig gulden boete moest betalen, daar hij anders de gevangenis in moest. „Maar ik ben niet hier gekomen om te be delen,” zei hij. „Ik vraag alleen om mijn eigen geld, Marie. Kijk maar!” Hij haalde een vies stukje papier uit zijn zak, dat hij haar liet zien. „Januari 3, 1909," las Marie, „vijf en twintig gulden. Jan Jannings.” „Ik heb het al die jaren bewaard, omdat het het eenige was, wat ik ter herinnering aan Jan had,” zei Dick. Marie bromde wat en Dick protesteerde. „Het is niet de eenige schuldbekentenis, die ik van Jan had kunnen bewaren,” zei hij. Marie, die Jan kénde, knikte en zei toen: „Ik vraag me af, wie het_zal betalen!” A rouw Jannings maakte het raampje voordeur open en keek onderzoekend w naar den man, die op de stoep wachtte. Een lantaarn, die op eenige meters afstand stond, belichtte vaag zijn gestalte, maar liet zijn gezicht in duisternis. „Jan?" vroeg ze twijfelend. „Nee, ehIk kóm juist voor Jan. Ik ben Dick, zijn tweelingbroer.” „Toch niet Dick uit Amerika, is het wel? Hemeltje! Wat zal Jan wel zeggen! Kom bin nen, man, kom binnen!” Vrouw Jannings ging haar bezoeker voor naar het kleine kamertje waar ze hem nieuws gierig in het licht van de lamp opnam. „Sjonge, sjonge," zei ze bewonderend, „wat lijken jullie op elkaar. Jan zei altijd, dat niemand jullie uit elkaar kon houden. Ja, als het niet was aan je snor en omdat je je haar anders draagtEn andere kleeren De zwager keek een beetje naar zijn half versleten costuum. „Het moeilijke tijden, juffrouw!” zei hij toen. „Juffrouw! Neen maar, die is goed! Ik heet Marie hoor,” zei vrouw Jannings opgewekt- hartelijk. „Kom wat bij de kachel zitten, eh ver tel eens wat je al zoo in Amerika hebt uitge voerd en hoe je het maakt." „Is Jan dan niet thuis?” vroeg Dick wat be zorgd, terwijl hij zich in den leunstoel liet zakken, dien Marie voor hem had klaargezet. „Nog niet. Maar je moet blijven tot hij komt, anders is hij beslist kwaad op mij omdat ik je heb laten gaan „Hoe laat komt hij thuis?” n n L h

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1930 | | pagina 15