"4 kW <41 t- et er )k SKI-LOOPEN IN HET BEIERSCHE HOOGGEBERGTE. lang als de Hij mijn vader ai- STRAATJE IN JERUZALEM. drie dagen bij het idiote <e er is r- e. ijn >a- lat he en. 9d jf' »n- net ira ;en •en as- •en >ze iie- 311- 9e' urn ien nd pijn urn OP en een in on- t- e- er ir re 9' n, ie )e rn et ht r- .Ti >n ik n- en dt u- an gt at n. en in en ir- e- an er weer aan van de erg moeilijk zijn,” ant woordde Brod, terwijl hij den stok lijst heeft i 1 1 dat mijn broer het zegel had. Ze kregen zijn adres of liever mijn adres, want gelukkig voor hem, had hij mijn kantoor als zijn adres opgegeven. Toen begonnen ze hem met brieven te bombardeeren, waarbij overste Merrill en Ansten zich ook niet onbetuigd lieten. Het was een onverkwikkelijke zaak. Merrill leek wel krankzinnig. Hij raasde en tierde en bezwoer, dat Ansten hem bedrogen had en hij eischte het zegel terug of het bedrag, dat het waard was. Ansten echter liep zelf ook als «en brieschende leeuw in zijn winkel heen en weer en eischte van mijn broer hetzelfde. En om het concert compleet te maken, boden de Ameri- kaansche verzamelaars de gekste prijzen voor het zegel. Mijn broer trok zich het geval erg aan. had met overste Merrill te doen, omdat die het zegel had gevonden en invalide was en slechts van een betrekkelijk klein pensioen moest rond komen. Met Ansten had hij geen medelijden; die was handelaar en had moeten weten wat de waarde van het zegel was. Intusschen was het ook voor dezen een hard gelach. Bovendien waren er nog de verzamelaars, die hem geen dag met rust lieten en hem de verleidelijkste aanbiedingen deden. Het was een onaangenaam geval voor mijn broer. Stellig zouden zij naar hem toe gekomen zijn om hem persoonlijk te overreden, indien hij zijn adres niet voor he ré geheim had gehouden. Ik weet eigenlijk niet, wat zijn plannen waren. Hij vroeg mij echter voor één dag de beschik king over mijn kantoor en noodigde toen alle gegadigden Ansten, overste Merrill, den Amerikaanschen Assyrioloog en de andere Amerikaansche verzamelaars uit, om naar het zegel te komen kijken. Dat was geleden. Ze kwamen allemaal en stelletje was er een van het bekende verstrooide soort, dat met een ander zijn paraplu of hoed naar huis gaat.” „Is hij er met vroeg Ponder. „Neen, maar hij nam mijn wandelstok mee. Een mooie oude stok, die nog van was geweest.” „Wat voor soort stok liet hij er voor in de plaats?” „O,” antwoordde Dyke, „ik moet eerlijk be kennen. dat er wel aanleiding voor de vergissing was, want de stok, dien hij liet staan, leek wel een nauwkeurige copie van den mijne. Ik ge loof niet, dat ik het zou hebben gemerkt als ik er niet mee was uitgegaan. Toen ik er echter mee ging wandelen, gaf de stok mij een eigen- uw hoed vandoorgegaan?” Dyke teruggaf, „indien u een bezoekers van dien dag." „Hun namen zullen stellig in de agenda staan,” antwoordde Dyke. „Ik zou ze eens kunnen opzoeken. Enkelen van hen herinner ik mij: Ansten, Merrill, den Amerikaanschen Assy rioloog en nog een paar Amerikaansche ver zamelaars. Maar om op onze geschiedenis terug te komen: Ik weet niet wat er tijdens het onder houd is gebeurd of wat mijn broer van plan was te doen, maar ik twijfel niet, of hij zal wel eenige aanteekeningen hebben gemaakt. Ik zal ze eens opzoeken, want we zullen natuurlijk ook iets met het zegel moeten aanvangen.” „Tusschen twee haakjes,” zei Brod, „waar is het zegel?" „O, dat is hier in de brandkast," antwoordde Dyke. „Dat mocht eigenlijk niet. Het had naar de bank gebracht moeten worden." „Ik veronderstel, dat u zéker weet, dat het hier in de brandkast is?” vroeg Brod. (Wordt vervolgd). vorens het zegel té verkoopen, geamuseerd te hebben door er een aantal afdrukken op klei van te maken. Eenige daarvan liet hij aan An sten zien, die ze van hem kocht om ze als curiositeit in zijn étalage te leggen. Daar werden ze gezien en herkend door een Amerikaanschen Assyrioloog, die er een van kocht en Ansten nauwkeurig ondervroeg naar de herkomst. De antiquair maakte geen geheim van het geval, maar gaf den naam en 't adres van den overste, zonder evenwel met een enkel woord over het zegel zelf te spreken. Inderdaad was hij zelfs onbekend met het verband tusschen de af drukken en het zegel, daar Merrill hem de laat ste had verkocht voor echte kleitabletjes, die hij in Mesopotamia, had gevonden. Maar de Amerikaan, die een expert was, zag natuurlijk direct, dat de afdruk pas was gemaakt en hij begreep dan ook, dat iemand het zegel moest hebben. Daarom ging hij naar overste Merrill en be gon hem natuurlijk uit te hooren, waarop deze lont rook. Hij gaf toe, dat hij het zegel in zijn bezit had gehad, maar weigerde te zeggen, waar hij het had gelaten Voordat de expert hem ver telde van wien het zegel was geweest en hoe veel het waard was. Toen Merrill hoorde, dat het zegel van Nebuchadnezar was geweest en dat het duizenden guldens waard was, viel hij bijna flauw. Samen met den Amerikaan be gaf hij zich toen naar den antiquair Ansten. Maar nu rook Ansten eveneens lont. Hij weigerde absoluut te zeggen, waar het zegel was en daar hij nu ook begreep, dat de af drukken. die hij van den overste had gekocht, van het zegel zelf waren genomen, ging hij met een er van naar het Museum van Oudheden, waar alles hem natuurlijk zoo duidelijk als de dag werd. Om de zaak nog ingewikkelder te maken, schijnt die Amerikaansche Assyrioloog echter openlijk met zijn vrienden in het hotel over het geval te hebben gesproken, met het gevolg, dat de winkel van Ansten even later als het ware door rijke Amerikanen werd be legerd, die allen het echte zegel van Nebuchad nezar wilden koopen. Het kon hun niet schelen wat het kosten moest en de een bood nog een fabelachtiger som dan de ander. Toen ze echter van Ansten niets wijzer werden, gingen ze naar het Museum van Oudheden, waar zij hoorden, aardig gevoel in mijn hand.” „Misschien was hij niet even uwe?" „Neen, dat was het niet,’” antwoordde Dyke. „De lengte was wel gelijk, maar er was een nóg subtieler verschil. Daar ik linksch ben en mijn stok altijd in mijn linker hand draag, kan hij, ais dat tenminste mogelijk is, een neiging hebben gekregen om naar links over te hellen. Dat had de andere stok niet. Ik zei al, dat ik niet weet of zooiets mogelijk is, maar toch ge loof ik het. Maar ik zal den stok eens voor u halen." Hij verliet de kamer en kwam even later terug met een ouderwetschen stok met een ivoren knop; waar de knop aan den stok was beves tigd, zat een breede, gewerkte zilveren band. Brod nam den stok van hem aan en bekeek hem met zooveel belangstelling, dat ik er werkelijk verbaasd over was. Het verlies van den stok mocht voor Dyke onaangenaam zijn, voor ons beteekendé het niet veel en naar het mij voor kwam, had het piet den dood van den ver zamelaar niets uitstaande. Mijn collega onder zocht den stok echter nauwkeurig; behalve den knop, bekeek hij ook het blikken dopje onderaan met de grootste aandacht. „Je hoeft je het verlies van je stok niet erg aan te trekken, Dick,” zei Ponder, eenigszins hoonend glimlachend. „Als je Brod er vriende lijk om vraagt, zal hij wel maken, dat je hem terugkrijgt.” „Dat kan niet zoo

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 3