VOOR DE JEUGD 1/ II I TOEN SCHAPPEN Willy borg de boodschappen in de kast, terwijl Dick haar hielp. WILLY BOOD- GING DOEN Willy stak de open ruimte over tusschen de beide toonbanken in den grooten winkel. De toonbank, die zij had verlaten, was die, waar men zulke alledaagsche zaken als thee, meel, boonen, enzoovoort kocht. Zij had daar heur boodschappen opgegeven en terwijl de bediende de bestelling gereedmaakte, ging zij zelf eens aan den overkant, kijken, want daar stonden allerlei lekkernijen uitgestald, als koekjes, peer- drups, bonbons, babbelaars roode, witte en zwarte -en reepjes chocola. De groene zeil doeken tasch, waarin zij de boodschappen mee naar huis moest nemen, bengelde open aan haar arm. Willy zuchtte, terwijl ze naar al die heerlijk heden keek. Het viel haar zoo hard, al het geld aan zulke gewone dingen als meel en suiker te moeten besteden, terwijl er zooveel heerlijks lag te wachten om gekocht te worden. Ze zuchtte echter niet om zichzelf, doch om haar driejarig broertje Dick en haar zusje Alice, die, ofschoon ze nog op school ging, toch reeds de zorg voor het huishouden op zich had genomen omdat moeder dood was. „O,” dacht Willy bij zichzelf, „als vader maar beter werk kon vinden!’’ Maar de fabriek, waar hij had gewerkt, was gesloten geworden en nu had hij ergens een baantje, waarmee hij nauwelijks genoeg verdiende om in de aller eerste nooden van het gezin te kunnen voor zien. Noch zij, noch haar broertje en zusje konden dus ooit eens een versnaperingetje heb ben. Dat zij het zelf niet kreeg, vond ze niet zoo erg, maar dat Dick en Alice nooit eens, zooals de andere kinderen, die zij kenden, wat lekkers kregen, vond ze erg hard vbor hen. Maar nog erger vond zij het, dat Dick en Alice niet eens dikke, warme kleeren hadden. Opeens werd Willy uit haar overpeinzingen opgeschrikt door een lieve, zachte meisjesstem vlak naast haar. Ze keek op en zag een meisje naast zich staan, dat ongeveer even oud was als zijzelf. Zij zag er erg gelukkig uit. „Ik wil ze meenemen,” zei ze tegen den bediende, die twee doozen bonbons voor haar inpakte. „Wilt u er alstublieft een stevig touwtje om doen?” „Zeker, jongedame,” zei de bediende en na eenige oogenblikken overhandigde hij haar een keurig pakje. Het meisje zocht in haar taschje, haalde haar portemonnaie voor den dag en be taalde. Terwijl zij wachtte op het geld, dat zij moest terugontvangen, kreeg zij uit een zijzak van haar mantel een gekleurd zakdoekje en snoot haar neus, die nog iéts rooder was dan haar gezonde wangen. Daarna verliet zij, na haar geld te hebben opgenomen, met een vrien- delijken groet den winkel... Even later waren ook Willy’s boodschappen gereed en begaf ook zij zich naar huis. Willy, lieve,” vroeg haar zusje Alice, „wil je alsjeblieft zelf de tasch even uitpakken en de boodschappen, opbergen? Ik heb het juist zoo druk!” „Zeker, zus,” antwoordde Willy en borg de boodschappen, geholpen door Dick, in de kast. Toen haar tasch leeg was, ging ze naar de keuken om ze daar aan ’n spijker op te hangen. Voor ze dit deed, voelde ze echter eerst nog even met haar hand in de tasch om zich te overtuigen, dat ze er niets in had laten zitten en terwijl ze dit deed, voelde ze opeens een papiertje, dat tusschen haar, vingers een knis perend geluid maakte. Ze haalde het er uit en kleurde van verrassing, want het papiertje, dat ze in haar hand hield, was een briefje van tien gulden! Willy was zelf nog maar klein ze Was net negen jaar geweest en ze geloofde nog aan feeën en andere goede geesten. Ze was dan ook stellig overtuigd, dat de een of andere fee het in haar tasch had gestopt, opdat zij warme kleeren en wat lekkers voor haar broer tje en zusje kon koopen. In ieder geval, zoo dacht ze, was het geld van haar, want ze had het in haar eigen tasch gevonden. Haar eerste opwelling was, om haar zusje van het gevonden geld te vertellen, maar toen be dacht ze zich. Het zou wél zoo aardig zijn, meen de ze, als ze haar eens verraste en straks stilletjes de deur uitging om in den winkel, waar zij zoo- even de boodschappen had gehaald, wat lekkers te gaan koopen. Ze stak daarom het geld in den zak van haar jurk en ging naar binnen zonder iets te zeggen. Van opwinding en geluk kon ze zich echter nauwelijks beheerschen. Ze ging wat met haar broertje spelen, onderwijl een plannetje verzinnend, om even te kunnen weg gaan. Gelukkig behoefde ze echter niets te verzinnen, want na een half uurtje kwam Alice uit de keuken, waar ze het middag eten aan het gereedmaken was, en zei tegen haar: „Toe, Willy, haal eens gauw een flesch azijn voor me. Ik dacht, dat ik nog wat had, maar nu zie ik, dat ik ’t laatste heb opgebruikt.” „Goed, hoor zusje,” zei Willy, „ik zal wel gauw even gaan. Geef me maar geld.” Drie minuten later stapte zij den winkel weer binnen, waar ze zoowat een uur geleden zoo verlangend naar al het lekkers had gekeken. Wie schetst echter haar Verbazing, toen ze daar het meisje zag, dat tegelijk met haar voor de toonbank had gestaan en twee doozen bon bons had gekocht! Ze was nu echter niet alleen, maar haar moeder, een knappe, deftige dame, was bij haar, en Willy hoorde duidelijk, hoe zij tegen den bediende zei: „Mijn dochtertje moet die tien gulden stellig hier in den winkel hebben verloren. Voordat ze hier binnenkwam, had zij ze nog, en toen ze nauwelijks weg was en in den zak voelde, waarin ze het geld had gestoken, merkte ze, het verloren te hebben. Zooals u weet, is ze toen direct hier terug gekomen. Indien ze het onderweg had verloren, zou ze het dus op straat moeten hebben ge vonden!” „Ik weet het al, moeder,” riep het meisje plot seling met door tranen verstikte stem uit, „ik herinner me nu opeens, dat ik hier in den winkel mijn neus heb gesnoten. Het briefje moet uit mijn zak gevalen zijn, toen ik mijn zakdoekje er uithaaldeO, ik wou, dat ik het niet in den zak van mijn mantel had ge stoken, toen oom het mij voor mijn verjaar dag gaf Willy stond doodstil, terwijl heete tranen haar oogen vulden. Het geld was dus per slot van rekening niét van haar! Ze herinnerde zich heel goed, dat het meisje haar neus had ge snoten. Het bankbiljet was toen stellig in haar boodschappentasch gevallen, die immers open aan haar arm had gehangen. Ze wist eerst niet wat ze doen moest. Ze durfde het geld niet terug te geven, waar de bedienden bij warén. Die zouden misschien denken, dat ze het gestolen had! Stilletjes sloop ze daarom uit den winkel en wachtte op straat, tot ze het meisje met haar moeder naar buiten zag komen. Het meisje huilde nog steeds toen Willy naar haar toeging. „Jongejuffrouw,” zei ze, „ehhuil maar niet meerHier zijn uw tien guldenEn terwijl de tranen in haar oogen stonden, gaf ze het meisje de tien gulden, die zij in haar tasch had gevonden en waarvoor ze lekkers en warme kleeren had willen koopen voor haar broertje en zusje „Maar kind,” riep de deftige dame verwon derd uit het meisje zélf kon van verbazing geen woord uitbrengen „hoe kom jij er aan?” Willy vertelde nu, dat ze het thuis in haar boodschappentasch had gevonden en hoe ze had gedacht, dat een goede fee het er in had ge daan. En onder een vloed van tranen vertelde ze, hoe ze wat lekkers voor haar broertje en zusje had y/illen koopen, omdat die nooit zoo- iets proefden, daar haar vader maar zoo weinig verdiende, en hoe ze voor het restant van het geld o, ze had maar een paar dubbeltjes aan lekkernijen willen besteden! lekkere warme kleertjes voor Dick en een wollen sjaal voor Alice had willen koopen, omdat die zoo vaak urenlang in de onverwarmde keuken moest staan De deftige dame liet haar geheel uitspreken en zei toen: „Je bent een goed, lief kind, hoor meisje! Ik vind het erg mooi van je, dat je zoo veel van je broertje en zusje houdtDe tien gulden mag je houden! Koop er maar wat lek kers en kleeren voor. En wat je vader betreft... laat 'hij morgen maar aan dit adres komen bij deze woorden gaf ze Willy een visite kaartje dan zal ik wel zorgen, dat hij weer een goede betrekking krijgt!” Wily bedankte de vriendelijke dame en ijlde naar huis, waar het relaas van haar ervaringen natuurlijk heel wat verbazing verwekte. Den volgenden dag ging haar vader naar het adres van de dame en toen hij weer thuis kwam, heerschte er een gelukkige stemming in het kleine gezin, want hij had een mooie aanstelling als meesterknecht gekregen op een der grootste weverijen van de stad. En voortaan kregen zoowel Willy als haar broertje en zusje iedere week des Zaterdags van hun vader wat lekker nijen uit den" winkel, waar Willy eens zoo vol verlangen voor de toonbank had gestaan -A- ,4^

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 16