1HIET <5 IE I'M IE IE S IM It ID ID IE IL I PO// SEERT VPIE LANG,/ OOR trouwd al dat geld kwijt? 't Is niet het meisje hield kreet van vreugde. „O, Pim, uit. „En ik kan zien, 't, Pim?” er nu maar blij ze tot je beterschap hebben de kosten wel waard en zoo eindigde het en trad het de ver- er blij mee zou zijn,” uw firma zal wel iets doen,” sprak ze voor Twee maanden daarna viel de slag. Er werd in hun villa ingebroken en ook 't parelsnoer was Lydia uitte een wat éénig van je!” riep ze dat ze echt zijn! Is t niet, liefste? „Ja, ,ze zijn echt,” herhaalde Pim. haar kon kennen. Op een middag, toen hij, uit de stad gekomen, naast haar op de sofa zat, vroeg ze hem, hoe veel hij voor de ketting betaald had. Ze had het hem al zoo vaak willen vragen, maar steeds geaarzeld het te doen. Pim glimlachte en ant woordde niet. „Zeg 't me, Pim," hield Lydia aan. „Niet veel, hoor,” sprak hij. „Het is stellig meer dan je kunt missen; zulke mooie, echte parels. Hoeveel was Weer glimlachte hij. „Wees mee, kindje en als bijgedragen, zijn ze nog veel meer!” zei Pim. En gesprek. Of het het verlangen was, om de parelen te kunnen dragen of dat het de lente was, die haar invloed deed gelden, dat wisten ze niet. Maar een maand later was Lydia hersteld en weer geheel de oude. Vol bewondering hield Lydia het halssnoer omhoog en er kwam een glans van geluk op haar bleek gelaat, zooals Pim er in lang niet op gezien had. Ze lag reeds twee maanden te bed en niets wees op eenige beterschap. De doktoren hadden het hoofd geschud- en waren heengegaan zonder een voldoende verklaring te kunnen geven. „Geestelijke instorting,” noemden ze het; doch een geneesmiddel werd niet gevonden. Het was een groote tegenslag voor de beide jonge menschen; ze waren pas twee jaar ge en Pim had erg met zijn jong vrouwtje te doen. Hij was niet rijk genoeg om haar mee te kunnen nemen naar de Riviera; bovendien was hij door zijn betrekking op een kantoor in de stad gebonden. Intusschen vloden de dagen en maanden heen en bleef de toestand hetzelfde. Het leek Pim zulk een wreede verspilling van een jong leven. Want Lydia was nog heel jong; ze was pas drie en twintig. Waarom moest haar zooiets treffen? Ze had altijd een kalm leven geleid en was zich nergens in te buiten gegaan. Ze had slechts één zwak en dat was haar liefde voor juweelen. Juweelen in t alge meen en parelen in t bijzonder. Maar dat kon toch onmogelijk een ziekte veroorzaken. Ze bezat heel weinig sieraden; vooral daar ze slechts met échte genoegen nam. Namaak ver afschuwde ze en daar ze wist, dat Pim verre van een millionnair was, was ze ook zonder juweelen gelukkig en tevreden. En nu! Wat had die goeie man gedaan? Hij had haar hartsverlangen bevredigd en haar een snoer echte parelen gegeven. Dien avond was hij als altijd bij Zijn thuiskomst naar haar kamer gegaan en had het pakje achteloos op 't bed geworpen, alsof t de avondcourant was. „Liefste!" had ze geroepen, nadat haar eerste opwinding voorbij was. „Hoe stout van je, om zooveel geld uit te geven. Het moet je een kapitaal hebben gekost. Ik weet niet, wat ik er van zeggen moet; hoe prachtig, dat je 't hebt gedaan. En voor mij is t allermooiste, dat het bij je is opgekomen, dit voor mij te doen. Dat stel ik 't meest op prijs. Waarom heb je het gedaan?" „Ik dacht wel, dat je bromde Pim. „Zie eens, wat ik je kost,” zei Lydia en het snoer omhoog. Pim trok zijn schouders op: „Vind je ze mooi?” vroeg hij. „Prachtig, maar waarom kocht je me, Pim?” „Omdat ik van je hou,” klonk het eenvoudig. Ongetwijfeld was er. een merkbare vooruit gang in Lydia’s toestand gekomen. Of 't aan de parels te danken was of niet, daarvan was Pim niet zeker; in elk geval dateerde de beter schap van den dag, waarop hij ze haar had ge geven. Ze verlangde slechts beter te zijn om met Pim te kunnen uitgaan en de parels te dragen. Dat verlangen gaf haar zwak lichaam kracht, zoodat ze sterker werd en er beter ging uitzien. Pim was overgelukkig. Hij bedacht, hoe knap hij geweest was, toen iedereen had gefaald. Maar hij kende haar ook, zooals geen ander gestolen. Lydia was wanhopig. Haar meest waardevol bezit! En nu weg! Voorgoed! Ze zou het nooit terugkrijgen! Het was voor een dief gemakkelijk, de parelen kwijt te worden den. Nimmer zou ze 't terugzien! Hoe hadden haar vriendinnen het bewonderd! Zelfs de beste kensters waren er verrukt over geweest! Telkens als Lydia aan haar verlies dacht, schreide ze; ze kon 't niet uit haar ge dachten zetten en Pim vreesde, dat ze opnieuw ziek zou worden. Op een avond, ongeveer een week na den inbraak, kwam hij later dan gewoonlijk uit de stad terug. „Vanmiddag was de man van de verzekering hier,” begroette Lydia hem. „Ik heb hem alle bijzonderheden over de gestolen voorwerpen gegeven, behalve van 't snoer. Dat kon ik niet, je hadt me niet verteld, hoeveel „Nu, goed,” viel Pim haar in de rede. „We krijgen daar niets voor terug; het was niet af zonderlijk verzekerd.” „O, Pim; zijn we te gelooven.” „Te gelooven of niet, kindje; het is „Te gelooven of niet, kindje; het is zoo. Huil er niet om. Misschien geef ik jé nog wel eens een ander.” „Ja zeker; nog een ander! Maar in elk geval zal de maatschappij ons wel iets teruggeven; al is 't maar duizend gulden. Ik zal nog eens met den man spreken.” Juist werd er aan de deur geklopt dienstmeisje binnen. „Een heer van zekering om u te spreken, mijnheer.” „Laat hem binnen,” zei Lydia en verliet de kamer. „Ik wou zeggenbegon Pim. ,,’t Is goed zoo, Pim,” legde Lydia uit; „ik had hem gevraagd, vanavond te komen als jij thuis was om bijzonderheden over het snoer te krijgen. Ik dacht „Hoe dwaas van je! Waarom heb je me daar niet eerst over geraadpleegd?” „Maar liefste, waarom?” Mr. Delford van de Centrale Assurantie Compagnie trad binnen. „Goeden avond, mijnheer en mevrouw! Me vrouw Gorton sprak over een parelsnoer „Het was niet speciaal verzekerd,” zei Pim; „daarom kan ik geen aanspraak op vergoeding maken.” „Maar I Lydia. „Ze kunnen niets doen,” zei Pim. „We zullen wel eenige vergoeding krijgen, nietwaar mijnheer Delford?” vroeg Lydia. „Het was het kostbaarste stuk, dat we hadden." „Hoeveel was het waard?" vroeg Delford. Lydia zag Pim aan. „Ik weet 't niet," zei hij kort. „Ik heb de kwitantie niet bewaard. Boven dien wensch ik geen aanspraak op iets te maken.” „Maarbegon Lydia. Doch haar man wilde er niets meer over hooren. „Als u anders niets weten moet, mijnheer Delford, wensch ik u goeden avond,” zei hij en hield de deur voor hem open. Met een lichte buiging en een gevoel van verbazing verliet de ander de kamer. Nauwelijks was hij vertrokken of Lydia wendde zich tot haar man. „Nu wil je misschien een verklaring geven," riep ze uit.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 8