I
TO y
a I I Mi
v
F'
r
Mr
EEN DUE NU REEDÓ MM^.NIDEN DUUPïï
v 1 M
■MM
R
F
-Am
- n -
de
den
Waar hebben zij van geleefd, als zij tegen het
voorjaar weer tevoorschijn komen
uit de
dieper
>ren
:ger
den
oor
iten
ien.
en
laar
tig-
inzc
ven
ein-
ken
dat
jste
ond
kan
len
de
ven
;iri-
eds
is.
den
in
en
lan-
tno-
den
teer
no-
ing-
ven
op-
atig
tus-
mo-
:mt.
and
teen
and
dijk
Voordat de relmuis zich voor zijn winterslaap
in zijn nest „oprolt’’ heeft hij in den herfst zoo
veel gegeten, dat hij „zoo vet als modder” is.
Rustig sluimert hij dan voort tot de lentezon
hem wekt.
De aardworm schijnt precies te weten hoever
de vorst in den grond kan dringen, want hij
graaft zijn hol juist beneden de „vorstlijn”.
I
ff
Kikvorschen slapen op den bodem van slooten
of plassen den ganschen winter door. De mod
der is een warm dek voor hen 1
zij hebben in dit opzicht zeer ongeregelde ge
woonten. In heel koude landen, waar het vaak
sneeuwt gaan de vrouwtjes vroeg „liggen” en
laten zich insneeuwen. Wekenlang blijven zij
dan zoo liggen, heel stil en terend op hun vet.
Op deze wijze brengt ook de vrouwelijke ijsbeer
de koude maanden door, maar de mannetjes
blijven gedurende den ganschen langen pool
nacht buiten en in de weer, en de mensch is
nog nooit zóó noordelijk kunnen gaan, of hij
heeft hen ontmoet!
Bij andere noordelijke diersoorten zijn ook
de mannetjes winterslapers; zij komen echter af
en toe wel eens naar buiten om voedsel te
zoeken.
Een andere uitzondering, vooral wat betreft
zijn voedselvoorziening, is de marmot, die zich
in zijn warme, beschutte slaapkamer terugtrekt
lang voordat de eigenlijke winter is gekomen
en terwijl er nog voldoende voedsel voor hem
is te vinden. Misschien heeft hij deze gewoonte
overgehouden uit vroeger tijden, toen de winter
over het algemeen vroeger aanbrak en ook
vroeger eindigde, want de marmot komt vaak
reeds weer tevoorschijn op een tijdstip, dat het
nog veel beter voor hem was, indien hij in zijn
nestje bleef. Een ander, zelfs nog sprekender
dezen vroegen winterslaap is de
die zich reeds in
hij nog voldoende in-
Wat is de eigenlijke natuur van dezen winter
slaap, die nu reeds maanden duurt en bijna ten
einde is? Dat weten we niet precies. Hij schijnt
niet te verschillen van den gewonen sluimer of
slaap, behalve dan wat zijn diepte en duur be
treft. Intusschen slapen lang niet alle winter
slapers even vast. Het eekhoorntje bijvoorbeeld
heeft een zeer lichten slaap en daarom kan het
gebeuren, dat wij dit op een milden dag des
winters nog wel eens zien, terwijl het op den
grond of in de kale boomen rondspringt, echter
lang niet zoo kwiek als in de lente of den
zomer! De eerste koude dag zendt hem dan
ook weer gauw naar bed!
De beren worden gewoonlijk voor echte
voorbeelden van winterslapers gehouden, maar
Toch zijn ze niet geheel en al onvoorbereid
hun winterslaap ingegaan, want zij hebben in
den herfst zooveel gegeten van den overvloed
die de natuur toen voortbracht, dat zij een vol
doende hoeveelheid vet hadden vergaard, om
er gedurende den winter op te teren. Geleidelijk
verbruikt hun lichaam nu deze hoeveelheid vet
en wanneer zij aanstonds in de lente wederom
tevoorschijn komen, zullen de meeste van hen
dan ook zoo verzwakt zijn, dat ze bijna niet
kunnen loopen.
slapers, waarvan de
voorbeelden zijn, die
wat de eigenlijke
De das, op het punt zich in zijn hol voor
winterslaap terug te trekken.
voorbeeld van
Europeesche vleermuis,
Juli terugtrekt wanneer
secten kan vinden.
Het zijn de zware
marmotten zeer goede
het beste aantoonen
winterslaap is. Bij deze dieren lijkt de slaap
bedrieglijk veel op den dood. Het hart klopt
slechts heel zwak en onregelmatig, de adem
haling heeft langzaam en met groote tusschen-
poozen plaats, terwijl het dier zelf niets anders
opneemt dan zuurstof. Zijn vet brandt op zoo-
als bij een kaars, het lichaam koelt zóó sterk
af, dat het in normale omstandigheden fataal
zou zijn en de zintuigen reageeren zoo goed
als niet
Zóó slapen de winterslapers nu reeds maan
denDoch weldra zal het voorjaar hen
weer wekken, voor zoover hun slaap althans
niet al te diep was en zij niet slapend den dood
zijn ingegaan.
Waar zijn de dieren gebleven, die in den winter
geen voldoende voedsel hebben kunnen vinden
n noordelijke landen is het grootste deel
j der insecten, en der dieren, die in dat ge-
I deelte van de zee leven, waar zich de
invloed der getijden doet gelden, toen de winter
kwam, gestorven, larven nalatend, die hun soort
in de komende lente weer zullen doen herleven.
De visschen uit rivieren en beken, en
ondiepe wateren langs de kust, zijn naar
water getrokken, waar zij zich beter tegen de
koude konden beschermen. De meeste vogels
zijn naar het Zuiden, naar een milder klimaat
gevlogen. Maarer bleven nog heel wat
dieren over, die op een andere wijze moesten
trachten het barre wintergetij door te komen.
In het globaal gesproken kunnen we deze dieren
in twee groote groepen verdeelen; ten eerste
de dieren, die kans zien, zelfs wanneer er
sneeuw ligt, voedsel te bemachtigen, en de
andere, die door voedselgebrek gedoemd zouden
zijn geweest te verhongeren, indien zij hadden
geprobeerd op de gewone wijze te blijven
voortleven. Voor deze laatste is er geen andere
keus mogelijk geweest dan dood of winter
slaap op een beschutte plaats. En bijna
alle dieren uit de noordelijke landen, behalve
de vogels en de visschen, brengen op deze
wijze den winter door. Aardwormen hebben
zich zoo diep in den grond ingraven, dat de
vorst hen niet kan bereiken. Alle soorten in
secten liggen nu als poppen onbeweeglijk in
cocons of holletjes in de aarde. Kikvorschen
hebben zich diep in de modder van slooten en
plassen begraven; slangen rolden zich op in
spleten van rotsen of in holen in den grond.
En ook talrijke viervoeters hebben zich opge
borgen in holen of warme nesten, waar velen
van hen zich den dood in slapen, zoodat hun
hibernaculum (winter-slaapplaats) hun graf
werd
Maanden slapen zij nu reeds zoo;- men ziet
of hoort hen niet; ze schijnen uitgestorven
In bijna alle gevallen van winterslaap zou het
betrokken dier niet in staat zijn geweest ge
durende den winter voedsel te vinden en omdat
het niet had geleerd, zooals andere dieren het
wèl hebben geleerd, om een voorraad voedsel
in een winterbergplaats op te slaan, zat er niets
anders voor hen op, dan zich neer te leggen
en te gaan slapen, in de hoop in de lente weer
wakker te zullen worden.
het
ting
toe*
de
zich
lein
dief
die
en
llen
ien!
het
tige
lort
:gin
r
een
i hij
nen
zijn