W JEN’S I 4 I irsiriE imriE IL i T i I d 1 1 1 i 1 EEN COMPLEET DETECTIVE-VERHAAL 1 I 'Of- 1 1 D. kc I J I precies gezegd?" niet meer, mijnheer. Het ze wel Dat ze het licht in de gang aan- J Het Surinaamsche Doodskopaapje, een typisch vertegenwoordiger van het dierenras, dat de handelingen van ons menschen vaak zoo nauw keurig weet te imiteeren niet. Het is de kamer op de eerste verdieping, tegenover de trap De beide agenten waren reeds boven. Tegen over de trap was een deur. Agent'Lives legde zijn hand op den knop. ,,In naam der wet doe open!" Die sommatie was gewoon bespottelijk, want toen hij den knop omdraaide, ging dé deur zonder meer open! Ze keken in een groote kamer, die verlicht werd door een aantal kaar sen in een kandelaar. In het eerst zagen ze niets verdachts, maar toen ze eenige stappen in het vertrek hadden gedaan, vonden ze achter het groote schrijfbureau in het midden der kamer een man in avondcostuum liggen. Zijn hand lag boven zijn hoofd, als om een slag af te weren. „Hij is dood. Neergeschoten...” Lives wees zijn collega de bloedplek op het overhemd, precies op de plaats van het hart. „Laat niemand binnenkomen," zei hij toen tegen zijn jongeren collega. Een balcondeur stond open; hij stapte naar buiten, knipte zijn lantaarn aan en keek over de leuning, waarvan een touw naar beneden tot vlak voor de voordeur afhing. Toen zij zooeven het huis waren binnengekomen, had het er nog niet gehangen. Hij wist dit zeker, want anders hadden zij er tegenaan moeten loopen. „Hij is, terwijl wij de trap opgingen, gevlucht, Harry,” zei hij. „Kom mee." Ze ijlden de trap af; het meisje was nergens meer te bekennen en de straatdeur was ge sloten. Zelfs met het nachtslot. Agent Lives streek peinzend langs zijn kin. „Dat heeft dat mooie meisje gedaan, Harry,” zei hij. „Ik blijf hier. Kijk jij eens waar ze gebleven is." Na eenige oogenblikken kwam Harry terug; hij had het meisje nergens gevonden, maar wel had hij een achteruitgang ontdekt, die open was. Even aarzelde Lives bij deze boodschap; toen kreeg hij zijn politiefluitje en blies een schril signaal. Twee minuten later stond inspec teur John Mac, die dien avond toevallig dienst zaken in de buurt had, voor hen. Gehaast ver telde Lives hem hetgeen er was gebeurd. „Goed, goed," zei John Mac. „Blijf jij hier bij de deur" dit tegen Harry „en jij, Lives, wijs mij de kamer van den moord." Lives was de trap reeds opgegaan, en de inspecteur volgde hem. „Hier is de kamer, mijn heer," zei de eerste. John Mac legde zijn hand op den knop. „Gesloten." zei hij. Hij bukte en keek door het sleutelgat. Hij kon zien, dat de balcondeur open stond en vroeg iets. „Ja, mijn heer," antwoordde Lives, „er was een touw aan het balconhek gebonden. De dader moet er langs zijn ontsnapt John Mac aarzelde niet. „Duwen." zei hij alleen, gaf zelf het voorbeeld en twee seconden later lag de deur er uit. „Waar is de ver moorde?” vroeg hij toen. Agent Lives staarde verrast naar de plaats achter het bureau. De doode was weg. De kamer was absoluut leeg! John Mac keek naar den agent; toen naar het balcon en toen naar den overkant, naar het huis van markies Perello. Hij keek naar het huis van markies Perello om twee redenen: in de eerste plaats omdat Lon Jen in de stad was en in de tweede plaats omdat de markies voor een zending juweelen, die hij eenige dagen te voren had ontvangen, politiebewaking had aan gevraagd. Daarom had John Mac het geraden gevonden, des avonds en des nachts, aan den voor- en achterkant van het huis van den mar kies, een agent te posteeren. Hij boog zich over het balcon. Voor de deur stond een vijftal agenten. „Is Walton hier en Martin?” Dat waren de agenten, die hij aan den voor- en achterkant van Perellos huis had geposteerd. „Ja, mijnheer," antwoordden - 6 twee stemmen. John Mac vloekte. „Stomme lingen," riep hij, „waarom zijn jullie hier? Voor uit, terug naar je post!" Lives beet hij toe: „Blijf hier.'.’ Toen rende hij de kamer uit, de trap af en regelrecht naar het huis van den markies. Daar verscheen op zijn herhaald bellen niemand om hem open te doen, zoodat de in specteur genoodzaakt was, zich den toegang te forceeren. De markies en de markiezin bleken naar den schouwburg te zijn; de drie dienst boden waren in een kamer der eerste verdieping opgesloten, terwijl de met een revolver gewa pende butler bewusteloos voor de safe met de juweelen lag, die hij had moeten bewaken... „Hij heeft natuurlijk weer zijn handlangers gehad," mompelde de inspecteur. Hetgeen in het geheel geen origineele opmerking was, want Lon Jen had steeds handlangers. Ook was zijn werkmethode uniek: niemand zou, zooals hij, een gemeubileerd huis huren, er een geheimzin- nigen moord ensceneeren om de politiemacht uit die buurt er heen te doen snellen en zoodoende het huis, waar hij wilde inbreken, onbewaakt te laten Een onderzoek in het huis van den moord bracht niets van waarde aan het licht. Alleen vond men in den haard van de eetkamer een paar verbrande snippers papier en een stukje rood papier, dat slechts ten deele was verbrand en dat iets uitstaande had met douanen en scheepspassage. John Mac stak het kleine stuk je roode papier zorgvuldig in zijn portefeuille en begon direct een uitgebreid onderzoek. Hij kreeg er slechts één inlichting door, en die was nog van weinig waarde: een agent, die in de buurt surveilleerde, had om even elf uur een auto zien voorbijrazen, waarin een meisje was gezeten. Een signalement kon hij echter niet geven. John Mac meende echter te mogen aan nemen, dat dit het meisje was, dat de agenten naar binnen had gelaten. En hij kende de me thoden van Lon Jen voldoende om te weten, dat hij er uit overwegingen van zelfbehoud stellig voor gezorgd had, dat zijn mooie mede plichtige in veiligheid was geweest, alvorens hij zijn eigen huid had gered. Hij vroeg agent Lives uit. „Ja, mijnheer,” antwoordde deze, „ze sprak met een vreemd accent." „Wat heeft ze „Dat weet ik eenige wat ik mij echter herinner, is dat twee keer op haar polshorloge keek... is me opgevallen, omdat „Het was ongeveer elf uur, is het niet?" „Ja, mijnheer." „Goed. Blijf hier." John Mac trok zich terug in een der kamers gelijkvloers. Daar haalde hij het half verbrande roode stukje papier uit zijn zak, en bestudeerde het nauwkeurig met zijn zak-loupe. Een kwartier later was hij telefonisch verbonden met het Ministerie van Marine Den volgenden morgen vroeg had een snel varende Engelsche torpedoboot het plezier vaartuig „Emile”, dat met een groot aantal pas sagiers onder weg was naar de havens van de Middellandsche Zee, in de Golf van Biscaye ingehaald en beduidde het door signalen, te stoppen. Want aan boord van de „Emile” be vond zich een mooi, Spaansch meisje, dat alle pogingen deed zoo goed mogelijk Engelsch te spreken, maar dat toch haar vre.emd accent niet kon verbergen. De „Emile" was den vorigen avond heel laat uit Londen vertrokken op den avond van den moord dus en de schoone Spaansche was op het uiterste nippertje aan boord gekomen. Senora Avilez protesteerde heftig tegen haar arrestatie, maar het hielp haar niet. Haar poging om een pakje met juweelen eenige der juweelen van markies Perello in zee te gooien, werd op het laatste oogenblik „Geen politiemacht ter wereld is in staat een intelligenten misdadiger den voet dwars te zetten, vooropgesteld natuurlijk, dat hij zijn plannen zorgvuldig voorbereidt en ze dienover eenkomstig uitvoert. Deze uitlating was afkomstig van Lon Jen, een der beruchtste misdadigers van de Nieuwe Wereld (die echter ook op het vasteland van Europa geen onbekende was) en hij had ze gedaan tegenover een ondernemend journalist, die hem voor een Amerikaansche courant had geïnterviewd. Inspecteur John Mac van Scotland Yard had het artikel uitgeknipt en het verscheidene keeren gelezen, zoodat hij het bijna van buiten kende. „Je moet aan je vriend zeggen,” zei hij op zekeren dag tegen een goeden bekende van Lon Jen, die over heel de wereld zijn vrienden en handlangers had, „dat als hij zich ooit in Londen durft vertoonen, hij minstens in geen tien jaar de kans heeft een interview toe te staan Er kwam een dag, waarop Lon Jen deze uitdaging van John Mac aannam. Het was op een voorjaarsavond, omstreeks elf uur. De agent, die de ronde deed in de buurt van Longford Street, wilde juist met zijn collega in de aangrenzende wijk een praatje gaan maken hij zag hem juist op den hoek van het plein toen hij opeens onbeweeglijk bleef staan. „Moord! Moord!" De kreet kwam uit een der onverlichte huizen op het plein en de beide agenten renden in de richting van het geluid. Op de stoep van nummer 59 stond ten meisje. „Help! Alsjeblieft! O, wat gelukkig dat u ge komen isZe week terzijde om de agenten door te laten. „Ik hoorde hem gillenze vochtenen ik probeerde zijn kamer in te gaan Onderwijl had gedraaid. „Waar is het, juffrouw? In welke kamer? Wijs het even!” Het meisje schudde heftig haar hoofd. Een ontzettende angst had zich blijkbaar van haar meester gemaakt. „Neen, neendat durf ik

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 6