LEZEREIfEN Jonge lezer; Voor onze EN <441 ""M' Hoe Fik zijn baas terugvond 10 - p voor ►A met - 14 - even je halen. soms wi lie zij he ta P< VI zc oi zi ze ha te Wc hij bil ga va al; va or bl E v n v h a h n n o d g Tt hi al s< zi zi b maar Fik durfde niet te- „Goed, hoor," zei Max, toen Bello alles had verteld. „Ga jij maar een kluif halen. Ik zou zelf wel gaan, maar de winkel van mijn baas is al dicht en al het vleesch en zoo is in de ijs kast geborgen. Ik kan dus nergens bij. Maar ik zal wel op Fik passen. Ik heb nog nooit zoo'n bangen hond gezien. Hij is zelfs bang voor mij.” „Jij zou ook bang voor alles en iedereen zijn, als je zoo n pak slaag hadt gehad als die arme Fik," zei Bello. „Ik wou, dat ik een goed tehuis voor hem kon vinden!" „Ja, want hij kan toch niet onder die heg blijven liggen en wij kunnen evenmin den heelen nacht bij hem blijven zitten!” Het was gemakkelijk genoeg voor Bello om een kluif te vinden, want hij had er genoeg in den tuin begraven, maar Fik had meer noodig dan een kluif. Hij had een vriendelijk tehuis noodig. En waar zou hij dat voor hem kunnen vinden? „Fik is zoo bang,” dacht hij bij zichzelf, „dat hij niet eens dat eindje naar mijn huis durfde loopen! Ik weet niet, wat ik doen moet. Ik ben blij, dat ik Max bij hem heb gelaten om hem te beschermen. Die zal dien leelijken man, die Fik heeft gestolen, wel met zijn tanden op een afstand- houden!” Hij liep met twee kluifjes tusschen zijn tan den op een drafje naar de plaats, waar Fik zich had verscholen, tot hij, juist toen hij den hoek wilde omslaan, Max zag aankomen. „Hé!” riep Bello. „Ga terug, die kluifjes zijn niet voor jou, maar voor Fik. Je zou toch op hem passen?” „Hij is weg," zei Max bedrukt. „Weg? Hoe kan dat nou? En hij was te bang om onder die heg uit te komen! Je wilt toch niet zeggen, dat die nare man teruggekomen is en hem heeft gevonden?” riep Bello, die bij de gedachte er aan reeds begon te brommen. Maar dat was het geval niet geweest, ver telde Max. „Ik heb nog nooit zoo’n bangen hond gezien," zei hij. „Als er maar iemand voorbijkwam, dacht ik al, dat hij flauw zou vallen van angst. En toen....” „Wat toen?” wilde Bello weten. „Wel, toen kwam er een man voorbij met een paard en wagen. En nauwelijks zag Fik hem, of hij sprong op en rende den wagen achter na. Je hadt hem moeten zien loopen! Hij kon vast veel harder loopen dan wij! Hij had den wagen dan ook spoedig ingehaald, werd bijna overreden want hij sprong tegen het paaid op! en toenwel, het laatste wat ik van hem zag was, dat hij het gezicht van den man op den bok likte! Toen reden ze verder en ik kon ze niet tegen houden. Ik geloof, Bello, dat die hond gek was!" Maar Fik was gek geweest van vreugde! Bello glimlachte en begon toen te schateren. „Ik wed, dat het zijn oude meester was,” riep hij uit. „Ik wed, dat Fik hem heeft herkend. Hij zal dan ook wel meer blij dan gek zijn geweest en wij mogen daarom best een fuifje hebben, omdat hij zijn baas heeft teruggevonden. Hier, Max, op je gezondheid. Jij krijgt dit kluifje en ik neem het andere.... We hoeven nu niet langer voor Fik te zorgen! Dat zal zijn baas voortaan wel weer doen!” Bello had gelijk: Fik had tot zijn onuitspreke lijke vreugde zijn baas weergevonden! En ge lukkig dat hij was! Dat kun je wel begrijpen, hè? „Dag,” zei Bello. „Dag,” antwoordde de andere hond, die zich onder een heg verscholen had en beefde als een riet. „Ik heb wel gezien, hoe je baas je heeft ge slagen, hoor,” zei Bello en er klonk médelijden in zijn stem. „Waar is hij nou? Ik bedoel je baas?” „Ik weet het niet,” antwoordde de andere hond. „Hij is niet eens mijn baas. Hij heeft me gestolen, toen ik er nog behoorlijk uitzag. En kijk ik er nu eens uitzien! Ik ben niet meer toonbaar!” „Dat zou je baas niet zeggen! Je hebt een mooie vacht!” vond Bello. „Mijn baas zou me misschien niet eens meer herkennen, ofschoon ik mij hem nog heel goed herinner! Het was eén vreeselijk aardige man. me altijd volop te eten en nou heb ik maanden meer een behoorlijk maal ge- HET ELFJE EN HAAR GEZELSCHAP. Dachten jullie, dat het elfje van deze teekening zoo heelemaal in haar eentje zat? Nou maar, dan vergissen jullie je toch hoor! Verbind de cijfers maar eens, die je op de teekening ziet, van I naar 2 gaand, van 2 naar 3, van 3 naar 4 enz. Dan zullen jullie, denk ik, verrast opkijken van wat je te zien krijgt als je bij het laatste getal bent aangekomen! De zevenjarige Dick zat voor het eerst aan een diner, waarbij gespeecht werd. Een der heeren, die van zijn speechje niet veel had te recht gebracht, zat vlak naast hem en van die gelegenheid maakte Dick gebruik om hem te vragen: „Mijnheer, wie heeft u wijsgemaakt, dat u spreken kunt?” Hij gaf in geen had. „Waarom heeft die ander je gestolen?” vroeg Bello. „Om een belooning te krijgen als hij me te rugbracht! Hij had gedacht, dat mijn baas wel een advertentie in de courant zou zetten en toen dit niet gebeurde, schold en sloeg hij me! O, daar komt hij!" En de hond, die zijn baas kwijt was, kroop weer onder de heg. Belló vond het verschrikkelijk. Hij had zich nog nooit hoeven te verbergen. Hij ging midden op den weg staan, toen de man aankwam en liet zijn tanden zien „Fik!” riep de man, voorschijn komen. „Je blijft waar je bent, hoor Fik," fluisterde Bello tegen hem. „Ik zal je wel helpen!" De man riep nog een paar keer, maar toen hij zag, dat Fik niet kwam, keerde hij zich woedend om en ging heen. „Is hij weg?" vroeg Fik, toen hij zag, dat Bello hem een wenk gaf om tevoorschijn te komen. „Ja,” antwoordde deze. „Hij is woedend heen gegaan, toen hij merkte, dat je niet tevoorschijn wilde komen. Je hebt gelijk, hoor. Ik zal je wel helpen.” Maar eerlijk gezegd, wist Bel|o niet wat hij doen moest, want Fik was zoo vrééselijk bang! Zelfs toen de man, die hem gestolen had, reeds lang bij den bocht van den weg verdwenen was, stond hij nog als een juffershondje te trillen op zijn pooten. Bello keek hem vol medelijden aan. Fik moest stellig "Wat te eten hebben, dacht hij. En hij moest even stellig ook een tehuis hebben, maar Bello was bang, dat zijn baas zou zeggen, dat hij geen plaats had voor twee honden. „Hoor eens,” zei hij tegen Fik, „ik zal naar huis loopen en een kluifje voor Wil je hier op mij wachten of loop je mee7” „Ik durf me niet te laten zien," antwoordde Fik zenuwachtig. „Als die nare man weer terug komt en me ziet, krijg ik vast weer slaag, om dat ik daarnet niet heb durven komenMaar ga jij alsjeblieft ook niet weg. Jij bent mijn eenige vriend en. Bello had nog nooit een hond gezien, die zóó bang was en hij was blij, toen hij Max, den hond van den slager, zag, die juist een eindje om wandelde. Hij riep hem en de beide honden spraken eenige oogenblikken fluisterend elkaar. t I l s 5 r f

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 12