I I I \toor^' iV^onze Lzzeeesveti r I Wat moet mijn kind worden oogen zou (foto M. C M-)- PORTRETSTUDIE - 10 - bij eve ph( kra jon zal allt do< sta zae spr wij wa: ten pat lan dei me the do< wa nie ge tw< zes hat tje: pet det De ker ko] gin dig slo nat vis ant de kui sta kik wo bat I wo pik in ste do, nal tus die dai en wij vel hui akl I 1 I Hoofd- of Handenarbeid herschiep in een stuk bouwland, dat voedsel voor de menschen vóórtbreng!, heeft nuttiger werk verricht dan de geleerde, die in zijn la boratorium hoofdarbeid verrichtte en een middel uitvond, om zijn medemenschen te verdelgen! De blauwe kiel van dezen daggelder is hem een grooter sieraad dan de „koninklijke onder scheiding" dien geleerde! achtereen en overtreft in onvermoeidheid ze thuiskomt van vermoeid- een kopje in kan haar oogen en is een heel dwaas gezegde, dat luidt: „Werken is een noodzakelijk kwaad!” Wie deze stelling heeft bedacht, is waar schijnlijk niet bekend, maar dat er heel wat on heil door is gesticht, is zeker. Talrijke kinderen groeien inderdaad op in de overtuiging, dat werken althans met de handen werken een straf is, en verscheidene ouders scherpen hun voortdurend in, dat hun zelfrespect eischt, er voor te zorgen, dat zij, eenmaal groot gewor den, niet met hun handen hun brood zullen moeten verdienen. Dat is verkeerd en betreurenswaardig! Hoeveel kinderen worden er door hun ouders niet gedwongen om zich voor een of ander „in tellectueel beroep” te bekwamen, hoewel zij daar absoluut geen aanleg voor hebben en studeeren voor hen een veel grootere straf is, dan handen arbeid ooit zou kimnen zijn! Hoeveel opofferin gen getroosten sommige ouders zich niet, om hun kinderen een dure opvoeding te geven tot „hoofdarbeider”, terwijl het kind als „hand werker” later veel gelukkiger zou zijn! En waarom? Alleen omdat men dwaas genoeg is te meenen, dat handenarbeid minderwaardig zou zijn aan hoofdarbeid! Hoeveel kinderen zijn er door hun ouders, omdat deve halsstarrig aan dit dwaze vooroordeel vasthielden, niet moreel geruïneerd! Omdat zij moesten studeeren, hoe wel zij er totaal geen aanleg voor hadden, ja, het vaak met geen mogelijkheid konden, hebben zij maar al te dikwijls een afkeer gekregen van iederen vorm van inspanning! Met het resultaat, dat zij zoomin hoofd- als handarbeider werden, doch integendeel slechts het leger der mislukkelingen vergrootten, dat toch reeds zoo angstwekkend toeneemt in onze moderne maat schappij! Wanneer zullen alle ouders eens inzien, dat zij hun kinderen moeten opvoeden voor het be roep, waarvoor deze van nature het meest ge schikt zijn! Kinderen zijn geen „snobs”, zij heb ben geen afkeer van handenarbeid en zij zien er ook niet op neer als hun ouders hen tenminste verstandig grootbrengen. Kinderen verlangen juist naar bezigheid voor hun han den, veel meer dan naar bezigheid voor hun geest. Geef jongens een hamer, een zaag en een beitel; geef hun een hoop zand en een emmer water, en ge zult urenlang „geen kind aan hen hebben". Meisjes nemen graag allerlei kook- en bakproeven of helpen moeder bij heur huis houdelijke bezigheden. Ze vinden het leuk ka mers te stoffen en kopjes-te wasschen, tot ze merken, dat hun moeder er een hekel aan heeft. Dan krijgen zij er natuurlijk vanzelf óók genoeg van. Maar tót dien tijd zijn hun handjes altijd bezig! Wij. moeten onzen kinderen wijzen op de vreugde van den arbeid; van den arbeid als zoodanig, ongeacht dus of hij met de handen of met het hoofd wordt 'verricht. Wij moeten hen er op wijzen, dat een zwart pak niet mooier of eervoller is dan een blauw pak, want dat het er alleen maar op. aankomt, of de man, die er in zit, de wereld meer gééft, dan hij van haar krijgt! Ongelukkig genoeg staan de woorden werk en inspanning in onze dagen in ’n slechten reuk. UIT DEN KINDERMOND. Jantje, vier jaar oud, en Pietje, vijf jaar oud, genieten van de kostelijke vijf minuutjes met moeder, voordat deze hen naar bed brengt. „Ik houd toch zooveel van je,” zucht Piet te vreden. „Waarom houd je zooveel van me, lieve ling?" vraagt moeder. „Omdat ik je zoo mooi vind,” is het antwoord. „Maar ik heb heelemaal geen mooi gezicht, zegt moeder om eens te kijken, wat haar jongen daarop antwoorden zal. Piet zegt niets, en er heerscht even een stil zwijgen. Dan zegt Jantje, na diep te hebben nage dacht: „Neen, mooi is het ook niet, mammie, maar we zijn er nu aan gewend, zie je.” Moeder hielp de nieuwe baby, terwijl haar zoontje van vier er naar stond te kijken. „Weet je wie dat is, Dick?” vroeg zij het ventje, natuurlijk verwachtend, dat hij antwoorden. „Mijn nieuwe kleine zusje.” Maar inplaats daarvan antwoordde Dick: „Dat ben ik, toen ik klein was, moeder! Weet u dat niet meer?” Vooral bij de jeugd, die zich niet gaarne meer inspant om iets te bereiken. Of het moet zijn om een of ander sport-record te breken! Dan spant men zich nog wel in! De jongen, die niet uit zijn bed te krijgen is als hij naar zijn werk moet, staat voor dag en dauw op, om per fiets naar een andere stad te gaan om er de kleuren van zijn voetbalclub te helpen verdedigen! En als hij des avonds doodmoe thuiskomt, glanst zijn gezicht van voldoening en lacht hij om zijn moeheid! En het meisje, dat haar dagen in ledigheid doorbrengt, omdat ze iedere inspan ning om een beroep te leeren schuwt, tennist uren haar mannelijken partner! En als met een „tennisarm”, die beeft heid, zoodat ze er niet eens vasthoudendan glanzen lacht ze om haar moeheid! Juist die lach doet het hem! Die maakt, dat zij elke moeilijkheid spelenderwijs overwinnen en hun moeheid niet voelen. Daarom gaan zij met opgewekte gezichten naar het sportterrein en keeren er met even opgewekte gezichten van terug. Zoo moet het ook met onzen arbeid zijn. Met een lach moeten wij ons aan het werk be geven, met een lach de moeilijkheden en ver moeienissen overwinnen, en met een lach moe ten wij er van terugkeeren! Opgewekt moeten wij staan tegenover onze taak in het leven, of wij die taak met onze handen of met onze herse nen hebben te vervullen. Het gaat er niet om, waarmee wij werken, maar hoe wij werken en wat wij presteeren. De daglooner, die een stuk woesten grond door den arbeid van zijn handen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 10