IM IE I I F ii DE IHIII A/ VI BIJ DITMEDIEMDKEID il- LEPELAARSNEST IN HET NAARDERMEER. 111 pil I EIEREN VAN DE KLEINE STERN. DODAARS-EIEREN OP DRIJVEND NESI TURELUUR-EIEREN IN NEST. PAALWONING-NEST. y. - ii k: 4 et a- lel n! Fi e- e- ar et )U en wel voor, dat de konijnen binnen et e- ie, iel er in d. ;n „Reis je nog altijd in margarine?” „Nee, ik heb mijn positie verbeterd." „Ben je onafhankelijk geworden?" „Nee, ik reis nu in boter." Niet meer jonge actrice (in den spiegel kij kend): „Vreeselijk! De menschen kimnen tegen woordig geen spiegels meer maken. evolg, dat er geen irs weggevangen een jaar zóó een bosch verdwenen de uilen, die elders oude boomen opzochten met het geve veldmuizen meer op de akkei werden, zoodat dit volkje zich in kon vermeerderen, dat het volgend jaar ware veldmuizenplaag op de akkers heerschte. Een ander voorbeeld van het ingrijpen van den mensch in de natuur: Australië herbergde oor spronkelijk geen konijnen en geen musschen. Deze dieren werden er vermoedelijk door Hol landers in vroegeren tijd geïmporteerd met het n Mei leggen alle vogeltjes een ei, behalve de Koekoek en de Spriet, die leggen in de Meimaand niet! Mei is de bloeimaand bij uitnemendheid. Ook de planten hebben zich, evenals de vogels, getooid met hun prachtigst gewaad. De geheele natuur ademt een atmos- pheer van hoogste levensvreugd en levens kracht, van nabije verwachtingen, dat er weer jong leven zal ontstaan, dat de soort in stand zal houden. En wanneer de bewuste mensch dit alles ziet, dringt het met bewondering tot hem door, dat al het leven op aarde steeds weer ont staat uit slechts één enkele cel. Zoowel het zaad der planten als het ei der dieren is oor spronkelijk één enkele cej. Gemakkelijk kunnen wij den verderen ontwikkelingsgang nagaan, wanneer wij in het voorjaar in onze vele sloo- ten en plassen gaan zoeken naar eieren van padden of kikkers. De paddeneieren liggen in lange snoeren van een gelatineachtige stof; die der kikkers in klompen van deze stof. De meeste zoekers zullen wel met kikkereieren thuiskomen. Welnu, bekijk dan een kikkerei eens door een sterk vergrootglas. In den aanvang, wanneer het ei nog versch is, zult ge dan niet veel bijzonders zien, doch even later zult ge waarnemen, dat het ronde eitje zich eerst in tweeën, dan in vieren, daarna in achten, in zestienen, enzoovoort gedeeld heeft. Langzamer hand ontstaan op deze wijze vele kleine celle tjes, die zich op een bepaalde manier groe- peeren tot een klein kikkerlarfje, dat tenslotte den eiwand verbreekt en vrijkomt in het water. De verdere ontwikkeling mag als algemeen be kend verondersteld worden. Het jonge donder- kopje of donderpadje vereischt echter verzor ging, want het heeft verschillende dingen noo- dig. Hiervoor is het voldoende om met het slootwater ook wat waterplanten en kroos mede naar huis te nemen en in het aquarium of vischglas te doen. Gij zult dan zien, hoevele andere diertjes er mede gekomen zijn, waarop de larven jacht maken, zoodat gij thuis kalm kunt waarnemen, welk een strijd om het be staan er in de vrije natuur heerscht, want de kikkerlarfjes kunnen op hun beurt een prooi worden van waterkevers, vischluizen, stekel baarsjes, enzoovoort. In de lucht is het precies hetzelfde. Daar worden duizenden insecten door vogels opge pikt, of door zoogdieren verslonden. Toch komt in voorjaar en zomer geen dier te kort; er is steeds genoeg, zoolang de natuur maar niet door menschenhanden ontwricht wordt. In de natuur heerscht een zekere evenwichtstoestand tusschen alle levende wezens. Wanneer een dicht bosch door den mensch wordt omgehakt, dan verdwijnt mèt dat bosch een heel stuk leven en wordt de geheele omgeving anders. Laten wij een voorbeeld geven: in het bosch waren vele oude boomen, waarin een aantal uilen huisden, die geregeld de om het bosch gelegen akkers afzochten naar veldmuizen. Mèt het gevolg, dat zij zich daar zoo ontzettend ver meerderd hebben, dat er tegenwoordig door de regeering een premie is uitgeloofd voor het dooden dezer dieren, die beslist schadelijk ge niet voldoende vijanden hebben. In zorgen de hermelijntjes, wezels 1L.' landje „5 er >erken hier, meer iitgeloofd worden zijn, omdat zij in de nieuwe omgeving t w f 1 Z"1 ZX sx XX z. r. vl x. x. I' L* h I w. ÏT bunzings de p< blijven. Een musschenplaag kennen wij ook omdat er geen voldoende roofvogels leven. Voor deze vrijbuiters onder de vogels is ons land reeds te veel in cultuur gebracht, in het bijzonder dan het Westelijk deel. Laten wij er dan ook voor zorgen, dat, wanneer wij op een ontdekkingstocht eens een nest vinden, wij dat vooral met rust laten. Zoo'n vogelnest is een kunstwerk en de inhoud is héél de toe komst der beide ouders, die veelal te teer en te zwak zijn, om zich tegen een schending of verwoesting te kunnen verzetten. Slechts een treurig en verschrikt getjilp moet den gewelde naar vermurwen! Nu wij het eenmaal over nesten hebben: iedere vogelsoort bouwt haar nest op karakte ristieke wijze, behalve de Koekoek natuurlijk, die haar ei in een andermans huis legt en die vogels, die feitelijk heelemaal geen nesten maken. Om maar eenige voorbeelden te geven: de Fuut verzamelt biezen, waterplanten en stukken riet op een hoop, zoodat het geheel een klein drijvend eilandje wordt, waarin het dier slechts een of twee eieren legt. Gaat moeder uit varen, dan worden de eieren zorgvuldig met halfrotte biezen en waterplanten toegedekt, zoodat zij niet koud worden, want de halfrotte planten behouden zeer lang een zekere warmte. De eieren gaan er natuurlijk na korten tijd zeer onsmakelijk uitzien, maar dat is slechts aan den buitenkant. De Karekiet, wiens lied wij overal langs onze plassen kunnen hooren, bouwt zijn nest aan eenige rietstengels, een eindje boven het water. Het is een kleine paalwoning. Het Winterkoninkje vlecht een kunststuk uit mos, fijne droge grassen, pluisjes, wol en veeren. Het geheel is heelemaal dicht, op een ronde opening na aan een der zijkanten, en van binnen met fijn dons bekleed. Zoo is er zoo veel te be wonderen in de maand Mei, terwijl onze ooren gestreeld worden door de fijne, jubelende tonen der gelukkige gevederde vaders, die temidden van geurige bloesems hun eigen natuurlijke schoonheid paren aan die der omringende natuur! R. VAN EECKE.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 11