I
Ja
I
I
1
ft
.3
u
5
’4"
--i
y
nieuwe brandladder te gebruiken!"
V
''i
1
ik
man,
Tuinman (ex-barbier)„Haarwasschen, mijnheer?"
r
bij wien zij zal komen inwonei
- 16 -
I
e
1
„Ik wou mevrouw even spreken.”
„Ik ben mevrouw.”
„O, dan ben ik van gedachten veranderd."
Boer (den nieuwen knecht 's morgens om vier uur
wekkend): „Ben je wakker, Teun?”
Teun: „Allemachtig! Bè-je nou nog niet in bed?”
s
t
I
si
'Chef van de plaatselijke brandweer (tot heer des huizes, die ontkomen
is langs een paar aan elkaar geknoopte lakens): „Hoe hebt U zich zóó
durven laten zakken? Terwijl ik als maar op een kans wacht om mijn
1
4?
Taxi-cbauffeur (in zijn zak zoekend naar geld om terug te geven): „Ik zie
uw trein nog missen, mijnheer!”
Bijziende huisvrouw: „Nee
mot geen stofzuiger hebben!”
„Stel je voor, zeg, de twee schoonzoons van juffrouw Meyer vechten er,oir.
bij wien zij zal komen inwonen een uit Rotterdam en een uit Groningen.
„Vreesdijk aardig van die jongens I”
„Ja, maar degeen, die in Rotterdam woont, wil haar in Groningen hebben en
die uit Groningen wil, dat zij naar Rotterdam gaat."
7
If
i 1