ONVERWACHTE GAS D w HET FRAAIE SLOT MALTZEN IN TYROL. vl „E kleui dat moei den er k War ter i moo stelli gem. opni paar „z zaan op i colle oogt J Tc siste geze sche woo begi de dat man bij geen con< D vree dwa acht nu 1 liep. /V - 2 I'" I"1 I"' l Di and( en I weel „I hate lega Hi pen. terw om dokt ik v en en ze dan met hem intense be- in gedachten zijn verblijfplaats Nog den van dige viscl om het stil- en ze maakte het landschap Toen hij bij zijn stoel gekomen was, liet hij er zich, een diepen zucht slakend, zwaar in neer vallen. Ze bleef naast hem staan. De stoel was met den rug naar het huis gezet, en voor hen uit lag, onafzienbaar, de golvende hei met haar rijke kleurschakeeringen van geel tot donker paars. „Is het niet mooi?” vroeg ze, zwijgen tusschen hen te breken, met haar hand een gebaar naar vóór hen. De jongeman keek naar haar op. „Ja," zei hij toen als in gedachten, „mooi en.... goed!” en het was Daisy, alsof hij met deze woorden haar bedoelde. Ze bloosde, sloeg haar oogen neer en zweeg. Af en toe wierp ze echter een heimelijken blik op den jongeman, die weer als in gedach ten verzonken voor zich uit zat te staren en het was het meisje alsof er in deze korte oogen- blikken iets als een band tusschen hen groeide. „Ik zal hem helpen, zooveel hei mij mogelijk is,” dacht ze opeens en als was ze beschaamd over deze spontane opwelling van echt-vrouwe- lijke goedheid, ging ze na een korten groet haastig naar binnen Het geringe incident had den muur, die er Nieuwe lezers beginnen hier: Voerman Bergson rijdt met zijn wagen over een heuvelachfige hei. Hij ziet een man loopen, nu eens heel langzaam en dan weer haastig, die hem vraagt een eindje te mogen meerijden. Ze praten wal tot de vreemdeling weer uitslijgt. Als hij verder is gereden, hoort de voerman plotseling een vreemd geluid. Hij keert terug en vindt den man met een schotwond bij het oor tusschen de struiken; naast hem ligt een revolver. De man leeft nog en Bergson besluit hem op zijn wagen naar den dokter te brengen. De dokter verpleegt hem bij zich thuis. Daar men vermoedt, met een poging tot zelfmoord te maken te hebben, wordt de politie niet gewaarschuwd. In het volgende hoofdstuk maken wij kennis met het huiselijke leven van den dokter en zjjn dochter Daisy. De dokter is zeer gedrukt, want binnen enkele dagen zal zijn assistent Catlin, wien hij een groot bedrag schuldig is, van zijn vacantie terugkeeren. De eenige voorwaarde, waaronder Catlin hem zijn schuld wil kwijtschelden, is, dat Daisy met hem trouwt, hetgeen deze niet wil, daar zij Catlin haat. Den volgenden morgen draagt de dokter Daisy op. den patiënt gedurende zijn afwezigheid op te passen. Daisy is een beetje huiverig voor den man. Plotseling bedenkt zij echter, dat wel eens een ander op hem heeft kunnen schieten en de naam Catlin komt in haar op. Waarom weet ze zelf niet. Zij verpleegt den vreemdeling nog enkele dagen tot hij her steld is. Het schijnt echter, dat zijn geheugen zeer heeft geleden door tien schok, want hij spreekt nergens over en schijnt zich ook niets te herinneren- Op een dag wandelt hij naar het meer en Daisy gaat hem na, daar zij vreest, dat hij wéér zal trachten, zich var. ’t leven te berooven. Als zij bij hem is. schijnt hij niet meer te weten, waarom hij naar het meer gegaan is en keert met haar naar huis terug. ze een hem binnengebracht. Het is onmogelijk te zeggen, hoe lang deze zonderlinge toestand zich nog bestendigd zou hebben. Maar eenige dagen later, toen de dokter aan zijn bureau in zijn werkkamer zat te schrij- i ven de tuindeur stond open en een breede een baan zonlicht viel het vertrek binnen wed I hij, hij opeens een donkere schaduw gewaar, die op j den muur vóór hem geworpen werd. Verrast wendde hij zich om. Een jongeman met een het heel natuurlijk, blond uiterlijk had zijn koffer op den grond ge zet en was bezig zijn handschoenen uit te trekken. „Hé, Catlin!" riep de dokter, en zijn stem verried duidelijk, dat zijn verrassing niet van de aangenaamste soort was. „Ben jij het? We hadden je niet vóór Maandag verwacht." „Wel mogelijk, maar zooals u ziet, ben ik nu zijn diepe, al gekomen, antwoordde de ander glimlachend. Het was een zonderlinge eigenschap van hem, dat hij altijd, wanneer hij in een onaangename weinig stemming verkeerde, glimlachte. Waarschijnlijk om zijn ergernis te verbergen. Zijn glimlach leek echter meer op een grijns en was nooit om te zien. Trouwens, noch zijn voor komen, noch zijn gedrag waren geschikt om iemand voor zich in te nemen. Er was iets sluws, iets geraffineerds aan hem, dat hij onder een schijn van welwillenheid trachtte te ver bergen, maar omdat hij dit tè opvallend deed, had het juist een tegenovergestelde uit werking. De dokter was opgestaan en wreef zich in de handen, om zijn verwarring te verbergen. rrJa, ik zie, dat je gekomen bent,” zei hij terwijl. „Maar hoè? Je bent toch niet van de stad komen loopen?" De ander glimlachte weer. „Neen! Ik ben zoover met Bergson meegereden.” Terwijl hij deze woorden zei, wierp hij den dokter een vluggen, onderzoekenden blik toe. Deze sloeg zijn oogen neer. Zijn gedachten gingen van Bergson naar den vreemdeling, dien hij in zijn huis had opgenomen, en om de een of andere onverklaarbare reden van den vreemdeling naar Daisy. Hij was zich vóór dien tijd nooit bewust geweest van eenig verband tusschen zijn dochter en zijn zonderlingen gast, maar iets in het gezicht van zijn assistent deed hem dit verband vaag beseffen. „Bergson vertelde mij,” vervolgde Catlin1, ter wijl hij luchtig met zijn handschoenen speelde, en glimlachend naar den grond keek, „dat u een zonderling geval hier hebt gehad. Een vreemdeling, dien Bergson op de hei heeft ge vonden, met een schotwond in het hoofd. U moet hem hebben genezen, hè, ofschoon hij er i erg slecht aan toe was. Is het niet zooiets?” „Ja. „Hij is zeker al weg?" tusschen hen gestaan had, inderdaad als het waren omgehaald. Het was Daisy alsof zij den jongeman beter kende dan wie ook, ja beter dan hij zichzelf kende, nu zijn geheugen zoo n ernstigen schok had gekregen. Ze had hem valschelijk verdacht van een groote lafheid nu het bleek,dat ze zich had vergist daar was ze heilig van overtuigd, al kon zich nog niet verklaren wat er gebeurd was nu voelde ze een hoefte goed te maken, wat ze tegenover hem misdreven had. De angst, die haar af en toe op een afstand van hem had doen blijven, die haar soms wel eens met tegen zin aan dezelfde tafel met hem had doen plaats nemen, was zooals voor eenige dagen wel eens het geval was geweest, doch voorgoed nu. En terwijl ze dit alles overdacht, nam ze zich vast voor te trachten, het geheim, dat hem tot haar had ge voerd, te orttsluieren. Ze wist zelf niet, hoè dit zou kunnen doen, maar het was alsof i stem in haar binnenste fluisterde, dat ze een steun kon zijn. En hij voor haarEr kwam iets als een glans van blij verwachten in haar oogen.... Toen Daisy hem den volgenden dag lang zaam loopend en met gebogen hoofd het huis zag verlaten en de hei opgaan, liep zij eind met hem mee en wèes hem, waar zonder er voor te behoeven klimmen, een plek je kon vinden, waar hij een fraai uitzicht kon genieten. Later vond ze dat zij hem vergezelde, en hoe vaker ze in zijn gezelschap was, hoe meer ze het verlangen in zich voelde opkomen, meer van hem te willen weten, van hem en van het geheim, dat hij met zich ronddroeg. Wie was hij? Hij sprak niet vaak en scheen dikwijls erg verstrooid, maar als hij een kort gesprek met haar voerde, luisterde ze steeds geboeid naar warm-getinte stem. Hij moest veel hebben ge lezen en diep hebben nagedacht, en hij bezat een prettige, vlotte manier om met woorden veel te zeggen. Over zijn verleden sprak hij nooit met een enkel woord, noch over zijn verblijf in hun huis, prettig Wel was het Daisy soms geweest, alsof hij er over wilde beginnen, maar het leek dan steeds, of hij aarzelde en zich op het laatste moment bedacht. Daisy zelf zou in haar nieuwsgierig heid het onderwerp zeker wel hebben aange roerd, als haar vader haar niet had verboden met den vreemde te spreken over de aanleiding tot zijn verblijf bij hen. Intusschen verwonder de zij zich over zijn stilzwijgen op dit punt. Hij was nu reeds bijna een week bij hen en ze had sinds dien tijd ijverig in de couranten gezocht naar een bericht, dat op zijn verdwijning sloeg. Maar ze had niets gevonden. Klaarblijkelijk had i niemand hem nog gemist. Dat hij geen brieven I kreeg, was vanzelfsprekend, want niemand kon I natuurlijk weten, waar hij zich bevond. Doch hij verzond ook nooit een brief. Hoe was het mogelijk, dat zoo iemand uit zijn kennissen geheel verdwenen. Niet tijdelijk, kring kon verdwijnen zonder dat er iemand j -j i --1 was, die een onderzoek naar -ci-r_i I instelde? Hij had niet eens zijn naam genoemd en Daisy noch haar vader had den moed ge had, er hem naar te vragen. En zoo kwam het, dat zij na ruim een week nog even weinig van hem wisten als op den dag, dat hij bij hen was

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 2