1 I 1, :t n t, u s, ir (Foto: Feldschareck, Weenen) FOTO-STUOIE tweede onderzoek heeft plaats naar :r niets bijzon- •s, (Wordt vervolgd;. - 3 st ir ei n hart zong toen heur kamertje, n n d ?r te n je ir t! ?r n e ie n n LS ;e ij 1- P n n u et 1- k e. d d n n d g u n t- t, zijn tt, 1. n h lijk wanneer gevonden." De dokter dochter. „Vader!” riep Daisy uit, toen zij het tele gram had gelezen. Méér niet, maar ze wierp zich snikkend aan zijn hals en de dokter be greep, dat ook zijn vermoedens met betrekking tot den vreemdeling en zijn kind juist waren geweest, maar de gedachte deed hem nu geen pijn meer. Eer het tegendeel. Zachtjes streelde hij haar over heur haren en mompelde: „Het is goed, kind!” Toen verliet hij de kamer. Hij begreep, dat Daisy nu het liefst alleen met haar gedachten wilde zijn u dus wel," zei de oudste der beide heeren. „Het is beter, wanneer men ons niet met zijn drieën ziet. Wacht u echter op ons, waar u den jongeman heeft gevonden." Bergson knikte zwijgend, zette zijn pet op en verliet zijn huisje. hun geheugen verliezen, maar een schok kan toch ook wel de oorzaak zijn, dat zij het terug krijgen?” „Dat is zoo,” antwoordde de dokter omzichtig, „maar je trekt zulke vergaande conclusies, Daisy!" „Ik kan Het was ongeveer drie uur des middags van denzelfden dag, toen er een telegram voor den dokter bezorgd werd. Met bevende vingers maakte hij het open en las: „Voorloopig on derzoek bevestigt vermoedens. Sein onmiddel- Daisy kwam hem reeds in de gang met een vragenden blik in haar oogen tegemoet. Klaar blijkelijk had ze naar hem uitgezien. De dokter knikte opgewekt, terwijl hij in zijn handen wreef en zei: „Het is in orde, hoor! Niemand heeft ons gezien! Nu maar afwachten, kind! Het is nu de pauze vóór het laatste bedrijf..” „Ik kan u niet zeggen, hoe blij ik ben, vader,” begon Daisy, maar de dokter beduidde haar door zijn vinger op de lippen te leggen, dat zij zwijgen zou. „Sst, kind,” zei hij, om zich heen kijkend. „Eén onvoorzichtig woord, dat Catlin ter oore zou komen, kan alles in duigen doen vallen! We moeten net doen, alsof er ders is.” Daisy knikte glimlachend-begrijpend. Haar ze zich naar boven begaf naar en de dokter in zijn studeer vertrek verdween. Langen tijd stond hij daar voor de open deuren en keek nadenkend in de verte. Toen hij zich eindelijk omdraaide en zich voor zijn bureau zette, leek hij jaren jonger dan den vorigen dag. Den volgenden morgen had de dokter nog voor dat hij zijn patiënten ging bezoeken Catlin was nog steeds niet teruggekeerd een onder houd met den vreemdeling. Het duurde dit keer langer dan een uur en toen hij de kamer van den jongeman had verlaten, stond zijn gezicht heel ernstig. Toch zou een opmerkzaam toe schouwer onmiddellijk hebben gezien, dat het geen sombere ernst was, die zich op zijn gelaat afspiegelde. Daarvoor schitterden zijn oogen te sterk en was ook zijn gang te veerkrachtig. Onmiddellijk begaf hij zich naar zijn dochter, wie hij een bijna woordelijk verslag van zijn gesprek met den vreemdeling deed. En hierna leek het, alsof er in het gansche huis een heel andere geest heerschte dan waarmee de bewo ners den laatsten tijd bezield waren geweest. Af en toe betrapte Daisy zich er zelfs op, dat zij stil voor zich uit een bekend wijsje neuriede, terwijl de dokter, toen hij uitreed, tegen John zpo op gewekt en spraakzaam was, dat deze hem ver baasd aankeek. De dokter had dit wel gezien, maar hij had net gedaan, alsof hij er geen erg in had. Alleen had hij John een fermen klap op zijn schouder gegeven en gezegd: „Het volgende jaar moet de moestuin eens flink onder handen worden genomen, John!" Waarop John, tegen wien de dokter de laat ste weken juist een paar keer gezinspeeld had op een mogelijken verkoop van het huis, nog verbaasder was gaan kijken. Maar eer hij kans had gezien om iets te vragen, was de dokter al weggereden. John keek het lichte dogcar’tje na. De dokter zat kaarsrecht op den bok en klapte vroolijk met de zweep in de lucht „Beter zóó, dan anders,” mompelde John, terwijl hij naar binnen ging Ongeveer vijf minuten nadat de dokter was vertrokken, kwam de vreemdeling met een in bruin papier gewikkeld pakje de deur uit. Voorzichtig keek hij om zich heen. Toen liep hij snel in de richting waarin de dokter was verdwenen. Hij had deze echter spoedig inge haald, want de dokter was achter een heuvel op hem blijven wachten. Vlug klom de jonge man in het wagentje, de dokter zette zijn „bruintje” aan en met een flink gangetje, doch langs een omweg, reden zij naar de stad toe. Daar gekomen ging de jongeman zijn eigen weg, terwijl de dokter weer huiswaarts keerde en onderweg slechts bij een paar patiënten aanging. snelde naar boven, er niets aan doen, vader, maar dat komt misschien, omdat ik zoo stellig overtuigd ben, dat Catlin de dader is of er meer van af weet. Wat dunkt u, zouden we de politie niet waarschuwen? Nóch voor den vreemdeling, nóch voor ons is er nu ook maar een enkele re den, dit niet te doen. U zei immers zelf, dat u tot de conclusie bent gekomen, dat de wond van dien aard is, dat zelfmoord uitgesloten is? Wie de dader dan ook mag zijn, het is nu toch in ieder geval onze plicht de politie te waar schuwen!” Het antwoord dat de dokter op deze woorden van zijn dochter gaf, was wel heel karakteris tiek voor hem. Ofschoon hij het in zijn hart volkomen met zijn kind eens was, antwoordde hij toch: „Laten we er eens over denken. Ik zal eerst nog eens met den vreemdeling spreken morgen! Wie weet wat ik dan te hooren krijg. Ik heb er eenidee van, dat hij zich morgen wel wat meer zal kunnen herinneren en het ook wel onder woorden zal kunnen brengen. Wellicht kan hetgeen hij mogelijk vertelt, dan tevens van nut zijn voor de politie. Want ver geet niet, dat deze zoo lang hij zijn geheugen kwijt is, toch niet veel kan uitrichten.... Wij weten eigenlijk niets en vermoeden alleen Nog dienzelfden middag vervoegden zich twee heeren uit de stad bij voerman Bergson. Zij spraken ongeveer een kwartier met hem, waarna zij opstonden en Bergson hun voor beeld volgde. „Wij volgen

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 5