FF
ut
w
I -■
1 .'i.1 Ivl'I
.J
1 j a
Zusje
ter
bad
Broertje„Ik heb vergeten de
zeep nat te maken 1”
- 16 -
„Hoe oud is dé vrouw van je baas?”
„Naar wat ze zelf zegt, is ze zóo jong, dat haar
oudste zoon twee jaar oud was, toen zij geboren werd.”
Mannie: „Zeg vrouwtje, waar is de paraplubak ge
bleven
Pasgetrouwd vrouwtje: „O, die gebruik ik zoolang
om de macaroni in te koken, lieve.”
De Lange (die hotelkamer deelt met zijn
korten metgezel)„Kijk eens, is dit nu mijn zwem
broekje of de pantalon van jouw smoking
7
„Kun je mijn zoon op je kantoor gebruiken?”
„Wat kan hij
„Vraag niet zulken onzin! Als hij iets kon,
zou ik .hem wel in mijn eigen zaak nemen.”
Mevrouw (de dienstbode ontslaande)„Ik heb je gewaarschuwd, dat ik
korte metten met je zou maken, als ik weer zag, dat je je door den
melkboer liet zoenen 1”
Dienstbode: „Nou, mevrouw, als ik weg ben, kan U 'm gerust krijgen,
hoor I”
-
Inbreker: „Hier pas eres op dien hond! We kunnen niet werken,
terwijl dat mormel als maar om onze beenen blijft draaien
..Hoe is moeder er ach-
gekomen, dat je niet echt in
bent geweest