1LI1EF1D1Ë 1EW (B1EIL1D él 1 I 1 EEN COMPLEET VERHAAL 4 zichtbaar verrast. nog eer- zijn woorden 6 I HET VROEGERE WELFENSLOT TE HANNOVER (Duitschland), waarin Hoogeschool is ondergebracht. i terug. Ik ga een „Juist, u dat zoo „Vaak 1. nu de Technische ik het mogelijk geacht, dat ik nog eens samen met u op een bus zou zitten schokken...." „Is u met verlof?" vroeg ze. „Ja. Gisteren aangekomen. Ik heb eheen familielid in Worthing. Het is drie jaar geleden, sinds ik haar voor het laatst heb gezien. En het is precies drie jaar en vijftien dagen geleden, dat ik u voor het laatst zag." „Wat een geheugen!” riep Celia uit, maar zélf herinnerde ze het zich ook nog heel goed. „Het was op de partij van de Whittinghams in Grosvenor Square,” zei ze. „Ik had nooit durven denken, dat u het zich absolute stilte! verveeld heb met mijn geschie- uw beurt,” zei hij op een gegeven oogenblik. „U is nog niet getrouwd, zie ik, of het dragen van een trouwring moet nu uit de mode zijn?” „Ik ben nog altijd Celia Veling Jessel," ant woordde ze. „Blijft u in Worthing?" „Alleen vandaag. En u?” „Ik ga ook vanavond weer vriendin bezoeken.” „Kunnen we elkaar niet ontmoeten laten we zeggen om vier uur?" stelde hij voor. „Goed. Afgesproken.” De autobus snorde verder en af en toe wezen ze elkaar op een aardig plekje, dat ze passeer den of op een aantrekkelijk gebouwd buiten huisje. Maar al dien tijd hield Celia een soort tweegesprek met zichzelf. Zou hetonbehoorlijk zijn, indien ze hem niet vertelde van hun finan cieel debacle? Het was prettig iemand va.i vroeger te ontmoeten en weer net te doen, als of zij de rijke Celia Jessel .was. Een paar keer, direct na de financieele instorting, had zij dwe- pend-hartelijke kennissen ontmoet, die nog niets wisten van hetgeen er was gebeurd. Maar hoe waren zij veranderd, direct wanneer zij het hun vertelde! Al hun hartelijkheid was als bij toover- slag verdwenen. Hoe vlug hadden zij een ex- elia stond op het groote, zon-overlaaide plein en keek naar de springende fon- X. teinen. Zelfs de musschen schenen reeds last van de hitte te hebben, ofschoon het nog vroeg in den ochtend was vroeg, voor laat- Londen dan. Maar niet voor het land, dacht Celia. Om tien uur des morgens zouden de boerderijen al uren lang wakker zijn! Het land buiten., de zee..! O, de zee! Toen Veling Jessel, Celia’s vader, mede-eige- naar van een groot kassierskantoor, door zijn compagnon was bedrogen, was hij niet alleen financieel maar ook geestelijk totaal geruïneerd. Met zijn dochter was hij toen naar een goed koop pension in West-Kensington, de armen wijk van Londen, gegaan; met de totaal ver warde en geschokte Celia, voor wie hij twee en twintig jaar lang op overvloedige wijze geld had uitgegeven, wier opvoeding, kleeren en ver maken duizenden per jaar hadden gekost Al hun rijke vrienden waren oogenschijnlijk de vriendelijkheid zelf geweest, ,4e moet bij ons komen, lieve, zoo schreven of zeiden ze, maar ofschoon het woordje „moet” drie keer onderstreept of met bijzonderen nadruk uitgesproken werd de datum van haar komst werd nimmer genoemd! Een jaar was voorbijgegaan sinds de cata strophe. Celia was op een handelsschool ge weest en verdiende thans op een bankierskan toor als typiste een karig weekloon. Nu had ze vacantie en ze genoot er van op de eenig mo gelijke wijze, die haar restte: door wat te wan delen en te winkelen. Een andere ontspanning was nu niet meer bereikbaar; het grootste deel van haar salaris moest zij aan haar vader af dragen voor hun beider onderhoud. Er was een tijd geweest, waarin Celia het be slist vervelend vond naar Nice, Monte Carlo Juan-les-Pins te gaan; waarin van alle mogelijke genietingen, zou een dagje aan f -J voorbeeld al een weest! Ze wandelde verder. En toen, een kwartier later ongeveer, zag zij het groote biljet: „Worthing,” las ze, „acht shilling zes pence, heen en terug!” En daar stond de groote auto bus, met een zware, grove vrouw uit het volk op een der voorste banken en een jongetje naast haar, met een reep chocolade in de eene en een sinaasappel in de andere hand. Acht shilling en zes pence! Waarom zou ze het niet doen? Tante Lucy zou den heelen dag bij haar vader zijn. De zeeNa drie mi- zoudt herinneren,” zei hij, „U droeg een rose japon.’ „Rosé met chinchilla. Dat u zich dat herinnert! Ik dacht, dat mannen zich nooit her innerden wat vrouwen droegen! Dit is mijn ste uitstapje met een autobus. Het is wel toe vallig, dat wij elkaar ontmoeten, hè?” „Ja, te meer daar een autobus het laatste is, waar ik u zou hebben gezocht. Ik zou me eer der hebben kunnen indenken, dat u een vlieg machine hadt gekocht om er heen te vliegen. Gaat u ook naar Worthing?” Ze knikte, ,4a, voor een dagje.” „Een experiment? Om eens te zien, hoe de anderen vier en veertig millioen menschen, die niet tot de upper-ten behooren, zich vermaken?” ,4uist, een experiment,” gaf Celia toe. „Ik vind het erg leuk met een bus." „Ik ook. Vreeselijk leuk!” „En hoe is het in Assam, mijnheer Venning?” Terwijl hij haar vertelde van zijn werk hij was employé op een thee-plantage luisterde en dacht Celia tegelijk. Haar gedachten bege leidden zijn woorden als droomerige muziek. Ze herinnerde zich hem en hun samenzijn zoo levendig! Zonderling-levendig, in aanmerking genomen, dat zij zich absoluut niet kon herin neren, dat hij ooit iets had verlangd of gezegd, dat niet haar vader en de heele wereld had mogen hooren. Haar vader had het nimmer erg met John Venning op gehad. Veling Jessel had toen andere plannen gehad met betrekking tot de toekomst van zijn dochter. Hij had haar in gedachten gezien in een statige woning als echtgenoote van een of anderen adellijken grondbezitter en niet als de vrouw van een thee-planter in een bungalow ergens in Assam. Celia herinnerde zich, dat haar vader drie jaar geleden met haar in dien zin over John Venning had gesproken. Ze had er toen om ge lachen. John Venning had immers nooit op een huwelijk, zelfs niet op een verloving gezin speeld! Hij was niet meer dan een goede vriend. Maar een eigenaardige vriend. Gedurende zijn laatste verlof had zij hem vaak gezien, voortdurend hadden zij elkaar ontmoet. Doch hij had haar nooit uit Assam geschreven. Hij was teruggegaan en toen was er een stilte ge komen een „En nu ik u denis, is het en ze blasé was En nu.... nu het strand Southend bij- heele gebeurtenis zijn ge- nuten aarzelen zat ze geheel alleen bovenop, op een der achterste banken en vijf minuten later zette de chauffeur den motor aan. Ze wenschte zich reeds geluk, omdat ze een heele bank voor zich alleen had, toen iemand zich ongezien want ze keek den anderen kant uit naast haar zette. Even later wendde ze haar hoofd half om en zag een grijze pantalon, grijs geblokte sokken en bruine schoenen. Toen kéék ze den anderen kant weer op. De bus reed en de zee kwam nader. Een in maanden niet gekend geluksgevoel doortrilde haar! Zoemend gleed de autobus voort toen richtte de jongeman, die naast' Celia had plaats genomen, het woord tot haar: „Neemt u me niet kwalijkheeft u geen last van mijn sigaret?" vroeg hij. Ze keek op, voornemens ijzig-koel op een afstand te doen, want de twaalf maanden, die zij in betrekking was geweest, hadden haar ge leerd op haar hoede te zijn voor mannen, die onnoodig verontschuldigingen maakten. Toen kwam er een verraste uitdrukking in haar oogen en ze zei: „Mijnheer Venning! U is toch mijn heer Venning? „Ja, dat ben ik,” antwoordde hij, over zijn heele gezicht lachend. „En ik voel mij ontzet tend gevleid, omdat juffrouw Veling Jessel mij zich nog herinnert.” „En juffrouw Veling Jessel is verbaasd, om dat zij nog niet vergeten is,” zei Celia. „Hoe maakt u het? Eigenaardig, dat wij elkaar hier treffen moeten! Ik dacht, dat u in Assam zat!” „Opnieuw gevleid, omdat u zelfs nog aan mij heeft gedacht!” antwodldde hij. „En ik dacht, dat u in een Rolls Royce zoudt zitten!” Hij kon natuurlijk niets weten van de finan cieele ramp, dacht ze bij zichzelf. Anders zou hij die laatste opmerking stellig niet hebben ge maakt.’ Het was niets voor John Venning om tactloos of bruut te zijn. „Misschien,” vervolgde hij, en zijn woorden klonken eenigszins cynisch, „misschien gebruikt de Rolls Royce-stoeterij, zijn den toe- :n autobus precies als ze. „Hoe weet „Misschien,’ uw vader één van secretaris een anderen en uw kamenier derden, en bent u dus genoodzaakt uw vlucht te nemen tot een zoo’n arme duivel als ik!” zoo is het,” antwoordde o goed?” heb ik me voorgesteld," merkte hij op, plotseling van toon veranderend, „dat ik u nog eens zou ontmoeten. En mijn droomerijen waren tamelijk wel-omlijnd, maar nimmer heb

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1931 | | pagina 6