M
\i
EEN LAND VAN BEGRAVEN SCHATTEN
H
UIT ll\ 5(1/1
III I II IVVI I IVI
V
F. I
1
Ij l
li I -i 1'Hi'tPïI
van
dus
- 11
Mark
auteur, had bij buien een
venschrijven. Als liefde
ganzeveer
van
echter nog
niet! Voor iederen*gevonden „gulden" blijven
die er
Het oude houten huis in de Langestrasse te
Braunschweig (D.), een prachtig voorbeeld van
oude Duitsche architectuur.
et is zeer waarschijnlijk, dat men in de
Republiek 'Argentinië meer schatten kan
vinden dan in eenig ander land ter wereld.
Maar even waarschijnlijk is het, dat het grootste
gedeelte er van wel nooit gevonden zal worden.
Dat men er als schatgraver geluk zou hebben,
durven wij dus niet beweren!
Waar die schatten vandaan kwamen en waar
om ze in den Argentijnschen bodem begraven
werden? Het antwoord hierop is zeer eenvoudig
en lang niet zoo „wonderlijk" als men misschien
wel zou denken.
Gedurende den Vrijheidsoorlog in het begin
der negentiende eeuw werd de Inca (het op
perhoofd der opstandelingen) door de Spanjaar
den in een zaal van zijn paleis gevangen gehou
den. Daar zijn leven gevaar liep, beloofde hij op
zekeren dag een enorm hoog losgeld te betalen,
indien men hem zijn vrijheid teruggaf. Hij hief
zijn hand zoo hoog hij kon boven zijn hoofd en
zei: „Tot zóó hoog zal ik deze zaal met goud
vullen, indien mijn leven gespaard blijft.”
De Spaansche commandant ging onmiddellijk
op dit voorstel in, en door middel van den eigen-
aardigen „draadlooze omroep", dien men bij
zooveel primitieve volkeren aantreft, werd de be
lofte van den Inca aan al zijn onderdanen bekend
gemaakt. Priesters, herders, boeren, kortom alle
bewoners werden aangezocht zooveel mogelijk
goud naar het paleis te brengen opdat de Inca
vrij zou komen. Als één man werd aan den op
roep gehoor gegeven! Van de tempels werden
de gouden versieringen afgerukt; schatten, die
door opeenvolgende generaties verzameld waren,
werden uit hun bewaarplaatsen gehaald, siera
den en waardevolle voorwerpen werden bijeen
gebracht. Uit alle streken van Argentinië kwamen
tenslotte karavanen muildieren opzetten, bela
den met kisten goud: den losprijs van den Inca.
De wegen waren echter ruw en moeilijk be
gaanbaar en de tocht zwaar; langzaam slechts
vorderden daarom de karavanen
Intusschen wachtte de Inca met ongeduld en
omdat de losprijs langer onderweg bleef dan
men gedacht had, meende men,
niet zou komen en
laten
Onmiddellijk werd het bericht
wederom door middel van
tieve „draadlooze" aan
Victor Hugo kwam Dumas Père op straat
tegen. Dfe eerste was woedend. Hij zwaaide een
courant en riep uit: „Deze journalist beweert,
dat Vigny het historische drama heeft uitge
vonden."
„Wat een idioot," antwoordde Dumas, „alsof
niet iedereen weet, dat ik het gedaan heb!”
Waarop Victor Hugo nóg kwader wegliep!
De grondbezitter stemde toe
zijn dood begaven zij zich op weg. Teg<
dezelfde primi-
de hoofden der kara-
ANDERE TIJDEN ANDERE ZEDEN
Het is zeker interessant, thans, nu de chirurgie
dank zij haar vele en mooie prestaties, alom ge
huldigd wordt en haar beoefenaars minstens op
één lijn gesteld worden met die der niet-opera-
tieve geneeskunst, eens eraan te herinneren, dat
er een tijd geweest is, dat de chirurgijn door een
heel anderen bril bekeken werd. Zoo „waagden"
in 1660 de Fransche chirurgen het, altoos in den
hoek geduwd door de geneeskundigen, aan het
Parlement te vragen of zij. ook de toga en baret
mochten dragen, evenals de gewone dokters.
Het verzet der geneeskundige faculteit tegen
deze „brutaliteit” was hevig. De gansche uni-
versiteit van Parijs kwam de faculteit te hulp en
protesteerde in naam van de eer der wetenschap
tegen de profanatie van het geheiligde costuum
door „simpele handwerkslieden”.
„Simpele handwerkslieden”! Ja, maar thans
vereert men velen van die handwerkslieden te
recht als de weldoeners der menschheid.
Oscar Wilde werd ziek in een armoedig Pa-
rijsch hotel. De dood zou niet lang meer op
zich laten wachten. Maar kort voor het einde
komen zijn vrienden en helpen hem. Hij krijgt
o.a. een betere kamer. Wanneer hij daar een
maal ligt, glimlacht hij en zegt: „Ik sterf waar
lijk boven mijn stand!
Bij Rossbach in Pruisen, waar Frederik de
Groote in 1757 een overwinning op de Fran-
schen bevocht, streed een Fransch soldaat met
buitengewone dapperheid. Frederik de Groote,
erg in had, vroeg den man, toen hij ein
delijk gevangen was genomen: „Dacht je dan
soms, dat je onoverwinnelijk was?"
„Ja, Sire,” antwoordde de soldaat. „Dat wil
zeggen, als maar niet commandeert."
Na den slag bij Kollin, waar de Pruisen voor
de overmacht der Oostenrijkers moesten wijken,
reed Frederik de Groote langs een regiment
huzaren, toen hij een soldaat zag, die een gewel
dig litteeken op zijn gezicht had. De koning
bleef voor hem staan en vroeg: „In welke her
berg heb je dien jaap gekregen?”
Ongegeneerd en slagvaardig antwoordde de
huzaar: „Bij Kollin, Sire, en wel toen het gelag
betaalde!”
Twain, de beroemde Amerikaansche
grooten hekel aan brie-
en plicht hem niet de
jn (]e hand drukten, liet hij ze liever
rusten. De Amerikaansche schrijver Bret Harte
had langen tijd op een brief van Mark Twain
gewacht. Eindelijk verloor hij zijn geduld en
stuurde hem per post een velletje papier en een
postzegel, om hem aan zijn verzuim te herin
neren.
Als antwoord schreef Twain: „Papier en post
zegel heb ik in dank ontvangen. Stuur a.u.b. nog
een envelop."
Naar aanleiding van Mark Twains verstrooid
heid wordt verteld, dat hij eens, toen hij een be
zoek bracht aan Harriet Beecher-Stowe, de
schrijfster van „De hut van Oom Tom ver
geten had een boord en een das om te doen. Bij
zijn thuiskomst merkte hij zijn verzuim tegen de
etikette. Hij bleef er echter zeer gelaten onder.
Hij deed boord en das in een doos en stuurde ze
met een geestig briefje aan de schrijfster, opdat
deze toch een „completen indruk” van hem zou
hebben.
ligt. Een ander voorbeeld.
Een grondbezitter in de provincie Rioja had
de gewoonte iedere maand een uitstapje van twee
dagen te maken naar de stad Chilecito. Hij over
nachtte dan in een vervallen, verlaten boerderij,
die ongeveer halverwege tusschen zijn dorp en
Chilecito lag. Het eenige wat zich op de boer
derij nog in goeden staat bevond, was een oude
stal, waarvan de steenen deurposten nog even
hecht waren als in den tijd, dat zij waren aange
bracht.
Op een keer vroeg de hotelhouder in Chilecito
hem, toen hij op het punt van vertrekken stond,
of hij twee vreemdelingen wilde meenemen op
i, dat hij hèèlemaal zijn terugtocht. Het waren plantkundigen, die de
moest de Inca zijn leven streek welke zij wilden onderzoeken, niet kenden.
en met zijn drieën
jen den avond kwa
men zij bij de verlaten boerderij en besloten daar
te overnachten. Den volgenden morgen namen
de plantkundigen afscheid, daar zij een anderen
kant uit moesten. Onderweg naar zijn huis, vroeg
de grondbezitter zich verbaasd af, wat de twee
vreemdelingen toch wel dachten te vinden in
een streek, waar niets anders was dan rotsen en
zand, en waar zelfs geen grassprietje groeide.
Bij zijn eerstvolgend uitstapje kwam hij echter
tot een ontdekking, die hem nog mèèr verbaasde.
Toen hij namelijk bij de boerderij aankwam, zag
hij, hoe het zand onder de deurposten geheel
was weggegraven en de posten zelf verwijderd
waren.
Een nader onderzoek bracht toen aan het licht,
dat de beide „botanisten" in werkelijkheid ver
tegenwoordigers van een buitenlandsche maat
schappij waren geweest, die speciaal gezonden
waren met het doel, den schat op te graven, die
onder de deurposten begraven lag en waarvan
men door een of ander toeval de aanwezigheid
had vernomen!
Veertig muilezels waren er noodig om de gou
den en zilveren voorwerpen weg te voeren! Nie
mand kon dit den vreemdelingen beletten, om
dat er in Argentinië geen wet bestaat, die iemand
verplicht, gevonden voorwerpen aan de autoritei
ten af te geven. Wat men er vindt, mag men
houden!
Vèèl gevonden, althans naar verhouding
hetgeen er is begraven, heeft men
niet! Voor iederen* gevonden „gulden” blijven er
zeker nog wel honderdduizend te vinden over!
Maar zoo het anders was, zou Argentinië nu
ook niet meer het land van de begraven schatten
kunnen heeten!
vanen bekend gemaakt en werd hun bevel ge
geven met de schatten naar huis terug te keeren,
voordat zij door den vijand zouden worden aan
gehouden. Bevangen door een panische vrees
begroef een ieder zijn kostbare vracht echter op
de plaats, waar hij zich bevond. Onder den
grond, in holen en spelonken, in het water der
rivieren wierp men de schatten, die de ezels ge
torst hadden.
Verreweg het grootste deel van die schatten
ligt nü nog daar, waar het meer dan honderd
jaar geleden werd verborgen. En waarschijn
lijk zal men er wel nimmer in slagen den gan-
schen rijkdom weer aan het daglicht te brengen.
Slechts bij toeval zal men, te hooi en te gras,
iéts vinden van den enormen goudvoorraad, die
in Argentinië’s bodem is verborgen. Dat er ech
ter werkelijk „goud” in verborgen is,daarvan zijn
de volgende voorbeelden een duidelijk bewijs.
Op zekeren dag ontdekte een herder, die op
een rotsachtig plateau zijn kudde liet grazen,
toen hij om een schaap te zoeken in een ravijn
afdaalde en daarbij uitgleed, dat hij tijdens zijn
val een menigte gouden munten tevoorschijn had
„getooverd”, eenvoudig omdat hij, tijdens zijn
buiteling, de aarde had losgewoeld. Ze lagen bij
hoopen om hem heen, en hij vond er zooveel,
dat hij schatrijk was en tóch had hij waarschijn
lijk nog niet het millioenste deel gevonden van
den schat, die in Argentinië’s bodem begraven
J;
r'm