I
'onz<2 We
lezers
Brtefi teruuKj
wuin lecuuw,
EEN ECHTEN, UIT DE WIL
DERNISSEN VAN AFRIKA.
t
'If
I
a
J
E. DES TOMBE.
Warme zon zoekt vergeefs den prins der woestijnen,
Waar toch is hij? HelaasI Achter tralies aan 't kwijnenI
Over zee weggevoerd, het is uit met zijn jagen,
Met zijn leven I Verveling, Verdriet vult zijn dagen.
Naar Sully Prudhomme
(Le Lion).
- 14 -
L
‘X
Janet en
Jan de Wind
i
r i
|V
I
ze
Beste Neef Leo!
bi
de Wildernis.
I1
handelen
en vroo-
Janet hield
was oh zoo
de
5(
ee
hc
lal
R<
tij
sh
Hj
ge
ie
he
W(
mt
he
’t
Si
k
d
ei
n
di
VI
d.
le
g’
O
bi
N
m
ni
di
i
sl
se
h»
VI
2i
Si
zi
d<
w
hi
Zi
w
d
z
r
d
„Wat wil je hebben,” vroeg moeder aan de
driejarige Jansje, toen het tijd werd voor haar
avondeten. „Havermout of broodpap?”
„Pudding,” antwoordde Jansje.
i
Aan Neef Leo,
die voorheen een echte leeuw was, maar nu een
half dooie, in Artis, Amsterdam, Holland.
et was een heerlijke herfstdag en prachtig
weer. Vroolijk wandelde kleine Janet on
der de hooge boomen van een schaduw
rijke laan. De wind, die het best naar zijn zin
scheen te hebben, speelde met de bladeren, die
naar alle kanten ronddwarrelden.
haar hoedje stevig vast, want
bang dat Jap de Wind het mee zou nemen.
„Ik zou wel eens willen weten of het leuk is
om zoo'n blad te zijn,” dacht ze bij zichzelf.
„Als je dat zoo graag wilt, kan het wel eens
gebeuren,” fluisterde de wind haar in het oor.
„O,” begon Janet, maar alweer fluisterde de
wind: „Ga dan maar op die heg daar staan en
zeg honderd vier en vijftig maal „ik wil vliegen"
en dan zal ik je hoog mee de lucht innemen.”
Janet vond het wel een beetje vreemd bevel
en ook vond ze'het moeilijk om den tel niet kwijt
te raken, maar eindelijk was ze er toch. Nauwe
lijks had ze voor den honderd vier en vijftigsten
keer gezegd, „ik wil vliegen" of ze veranderde
in een blad en voelde hoe ze steeds hooger en
hooger de lucht inging.
„Wat ga je heerlijk zacht," zei Janet. „Ik wou
dat je altijd zoo lief was, maar dat is niet zoo
hoor, want dikwijls gier je ook! Dat vind ik niet
prettig! Waarom doe je dat toch?”
„O,” antwoordde de wind, „dat is af en toe
wel eens noodig. De menschen moeten niet
te veel verwend worden. Dat is ook weer niet
goed. Maar kijk nu eens goed uit, wat er ge
beurt!”
Terwijl hij dit zei, droeg hij haar midden door
de wolken heen!
Hij droeg haar over boomen en huizen, ter
wijl ze schaterde en juichte van pret. Dan weer
liet hij haar plotseling heel snel naar beneden
vallen en als ze vlak bij den grond was, tilde hij
haar weer op.
„O, ik wou dat mijn broertje Tom mij zóó
eens kon zien. Hij zegt altijd dat hij het ver
schrikkelijk zou vinden als hij een meisje was,
maar als hij me nü zag, danOh, daar loopt
hij. Kijk, vlak onder ons.”
„Wacht,” riep de wind en hij wierp de kleine
Janet precies tegen Toms gezicht aan. Deze sloeg
het blaadje ongeduldig weg.
„Wat zijn die bladeren toch vervelend,” dacht
hij. Dat liet de wind zich niet zeggen en meteen
vloog Toms hoed van zijn hoofd en hij moest
hard loopen om hem weer veilig terug te krij
gen! Dat was zijn straf!
„Nu wordt het, geloof ik, zachtjesaan tijd
voor je om naar huis te gaan, want anders is
Tom nog gauwer thuis dan jij!”
„Oh, ik weet niet hoe ik je genoeg kan bedan
ken, lieve wind. Ik heb het heerlijk gevonden!
„Dat is de hoofdzaak!" antwoordde de wind.
„Dat bedanken komt wel in orde,” en met een
lange blaas van Jan den Wind, werd Janet weer
in een doodgewoon meisje veranderd. Ze holde
in èèn ren naar huis, waar ze Tom heel wat van
haar avontuur te vertellen had. En Tom heeft
nu maar èèn verlangen en dat is.... ook eens
door Jan den wind heel heel hoog mee de lucht
ingenomen te worden.
woestijn, de rotsen, de donkere wouden!
En als het dan weer ochtend wordt en wij vol
daan zijn over onzen tocht, dan rollen wij lekker
in het lange gras en gaan slapen in het dichte
struikgewas. En onze jongen! Kerels zijn het en
stoeien! Den ganschen glorie-rijken dag! Jullie
gevangen dieren bijten ze dikwijls dood, ja, ik
weet best waarom! Je vindt het onsecuur, dat
ze in handen van de menschen vallen en je hebt
gelijk ook. Zoo iets doen wij alleen weleens, als
ons jong gebrekkig is en nooit flink kan worden.
Vrijheid! Heerlijke vrijheid! Dat is leven!
Neef, schaam je te spreken over tevredenheid
in gevangenschap! Ben jij een leeuw?! Hier be
hoor je! Hier is je leven, daar bij jou in die ge
vangenis ben je geen echte leeuw, je bent daar
half dood! Daar doe je niets, daar doe je 's nachts
niets, daar doe je overdag niets, verveling, ver
veling, almaar door verveling! Een hok met tra
lies, een tuintje met tralies (of is het water, dat
er omheen is, dat komt op hetzelfde neer) en op
tijd een brok vleesch. O, gruwel! Dat is geen
leven voor een dier!
Hier moet je werken en denken en
om aan den kost te komen, om gezond
lijk te blijven, om je welpen op te voeden, om je
leeuwin te beschermen en samen een goed leven
te hebben. Vrijheid is je leeuwenrecht, en je eigen
echte leven is je recht, je bent toch een echt vrij
wild dier! Je bent daar in Amsterdam een soort
houten leeuw, je kon net zoo goed een opgezette
leeuw zijn!
Je vrije neef, Koning van
Neen, Mannetje! „Majesteit" of „Koning der
Dieren” zet ik netjes niet op je adres! Een leeuw
achter tralies is koning af, hoor!
En dan nog te schrijven, dat je tevreden bent!
Dat is immers onzin! Wie kan nu tevreden zijn
in een gevangenis, al is er dan zoo'n wandel-
tuintje voorhanden met een straaltje zon? En
dat nog wel voor een leeuw!
Ben je dan ons heerlijke wilde leven heelemaal
vergeten? Maar die tevredenheid meen je zeker
niet, dat zeg je maar om je goed te houden.
Is het soms niet verrukkelijk te zwerven in
den donker-blauwen nacht?
Alle nachten gaan mijn leeuwin en ik er op uit,
maar eerst brul ik lang en vele malen, opdat alle
dieren in onze wildernis weten zullen, dat ik,
de Koning der Wilde Dieren, jagen ga!
En sprongen die we maken! Zoo groot als
jouw heele wandeltuintje! Klimmen en klauteren
doen wij ook, hóóg op een rots gaan wij staan
en kijken uit over de wijde, wijde vlakte! De
eindelooze woestijn! Dat alles is van ons, de