I
T <DWS<D1H1UIL1DI<B1E 1M1EISJHE
I
I
uij
I
f
zeii
EEN COMPLEET VERHAAL
V
ver-
dat
ma-
de houten pilaren, die half
horizon te
zijn kamer
dan nog-
EEN LANDELIJK PLEKJE IN DE BUURT VAN LEIDEN.
- 6 -
vr
he
de
do
W(
m<
za
zit
di
te
zi
Vi
bet
bev
E
geb
bro
S
w
ll
d
fl
b
k<
hi
hi
hi
d<
sc
ai
w
zc
do
ov
h>j
scl
les
ge
vai
sla
nai
mi
leu
wi'l
1
lac
vri
I
tell
sch
T)
ze.
ha<
7>
dat
dat
Zoi
Ik
dan
bar
ool
lig?
lief
vro
koc
I
vol
bev
E
WOI
„I
met
dim
F
d
vi
i aan het
i Syd be-
in zijn
uren,
dwaas,” zei hij zacht. „Ik ben niet
en toch houd ik zoo
knap genoeg uit om door een vrouw bewonderd
te worden, hoewel hij zich pijnlijk bewust was
van zijn ongeschoren gezicht, zijn verre van
schoon wit shirt en zijn vuile schoenen, die eens
wit geweest waren. Het meisje keek hem aan en
een oogenblik kwam er een blik van medelijden
in haar oogen.
„Is er hier ook een hotel?” vroeg ze opge
wekt. „Ik weet niet, wat ik doen moet. Er is een
gat in mijn boot geslagen en ik kan de jongens
er niet toe krijgen om er verder mee te gaan.”
„Maar de kapitein.."opperde Syd.
Het meisje lachte. „Die is er niet,” zei ze.
„Daarom weet ik niet, wat ik moet beginnen,
mr.... Mijn naam is Ellen Lincoln," zei ze na
een kleine pauze.
„En de mijne Syd Mervyn.”
„Ziet u,” verklaarde ze, „ik woon in Soera-
baja, mijn vader is dokter in de chemie en heele
dagen weg om een bepaalde plant voor zijn
onderzoekingen te vinden. Ik ben bijna altijd al
leen en daarom ga ik nogal dikwijls met mijn
jacht varen. Ik ben dol op water, begrijpt ,u?”
Het meisje stond nu naast hem op de kleine
pier en hij keek haar vol bewondering aan. Ze
was aardig om te zien.... Aardig....? Er lag
een onschuld en een ernst in de klare, blauwe
oogen, die hem haast pijn deed en om haar
mond was een trekje van onderdrukt lachen,
dat hem bewees, dat haar gevoel voor humor
niet ontbrak. Natuurlijk waren ze meteen groote
vrienden. Ellen was verbaasd, dat hij nooit van
baar vader gehoord scheen te hebben. De oude
professor Lincoln met ik-weet-niet-hoeveel-on-
derscheidingen achter zijn naamEllen was
heel trotsch op hem.
„Hoe we dat lek opgedaan hebben, weet ik
niet,” vervolgde ze ernstig. „Ik denk, dat we
op een stuk rots geloopen zijn. In de verte zag
ik dit eiland en ik besloot alles te riskeeren om
er naar toe te gaan” ze zweeg even en glim
lachte „en er een vriend te vinden.”
„Dasilva, er is een dame geland, die hier wil
logeeren,” zei Syd, toen ze bij het vuile, kleine
hotel aangekomen waren.
Veertien dagen voor de vrachtboot kwam....
veertien heele dagen!
Het zou Dasilva nooit lukken het de bezoek
ster geheel naar den zin te maken, maar hij
deed wat hij kon en hij gaf haar de eenige be
hoorlijke kamer, die in het heele hotel te vinden
was. Dat die kamer juist aan Syd behoorde,
vond deze niets erg. Zijn eigendommen werden
op de veranda gesmeten en zijn kamer voor
Ellen in orde gebracht
Hun maaltijden gebruikten ze samen
kleine rieten tafeltje op de veranda en
merkte, dat hij voor de eerste maal
leven werkelijk gelukkig was en de uren, die
hem hier eerst veel te langzaam gingen, gingen
nu te vlug naar zijn zin.
Veertien dagen dertien tien weldra
zou de laatste dag aanbreken en zouden hij en
Ellen de Southern Star over het water aan zien
komen en dan nog een paar luttele uren en hun
wegen zouden zich weer scheiden: Ellen naar
Soerabaja en hij naar Singapore.
Eiken dag voor het ondergaan van de zon
gingen ze samen een kleine ontdekkingstocht in
de wildernis ondernemen en Syd vertelde de
legenden van het land en de namen der won
derlijke, wilde bloemen, die ze vonden. Vijftien
jaar in deze streken is een heele tijd en Syd
vertelde haar alles, wat hij in dien tijd gehoord
of zelf ondervonden had.
Binnen vier dagen had hij ontdekt, dat hij
verliefd was en eer de vijfde om was, had hij
haar gekust.
Het was niet zijn bedoeling geweest. Hoe kon
hij ooit verwachten, dat ook zij van hem hield!
Zijn jeugd was voorbij, verteerd onder de on
barmhartige stralen van de Indische zon en
Ellenzij straalde van jeugd en vreugde en
gelukZe legde een handje op zijn arm en
glimlachte.
„Syd....” fluisterde ze.
„Ik ben een Ciwuuo, «.c*
de man voor jou, Ellen,
van je.”
i en zelfs de ondraaglijke hitte ten volle
waard om dat papier te bezitten.
Hij glimlachte; na vijftien jaar had hij ein
delijk geluk gehad, een geluk, zooals hij alleen
maar in boeken mogelijk had geacht. Op een
van zijn vele zwerftochten had hij een kleine
robijnenmijn gevonden, die gemakkelijk te be
werken was en reusachtige winsten af zou wer
pen. Toen hij Weer in het armoedige hotel te
ruggekeerd was, had hij een zeemleeren zakje
met robijnen bij zich, robijnen, die men mis
schien nergens ter wereld zóó zou kunnen vin
den. Hij had de mijn rustig alleen achtergelaten,
wetend, dat in deze bijna ondoordringbare wil
dernis niemand ze ooit zou vinden.
De zwarte bediende kwam vriendschappelijk
grijnzend op hem toe.
„Ik heb hier een limoenkwast voor den sahib.
Het is te heet voor iets anders.”
Syd wuifde zichzelf koelte toe. Het was altijd
„te heet” in deze vervloekte plaats, maar het
was de dichtstbijzijnde haven bij zijn mijn. Hij
dronk langzaam zijn kwast. Nog veertien da
gen veertien heele dagen en niets anders te
doen dan eten en drinkenen wach
ten Hij staarde melancholiek voor zich uit,
maar plotseling stond hij met een verschrikten
blik ih zijn oogen op. Een klein jacht kwam
recht op de smalle landingsplaats af, een jacht,
dat bedenkelijk naar stuurboord overhelde. Er
kwamen nooit plezierbooten naar Olifant-eiland.
Waarom zouden ze ook? Eens in de maand
kwam er een zwarte en vieze vrachtboot en dat
was alles. Er was een beetje copra op het eiland
te vinden, maar meer ook niet. Blanke menschen
waren er niet, behalve hij zelf nu en de bedien
de, die wel geen blanke was, maar graag als
zoodanig behandeld werd. En zelfs hij viel nog
uit den toon in het kleine, smerige hotel met
zijn slechte eten en
weggerot waren.
Langzaam kroop de boot vooruit, terwijl ze
hoe langer hoe meer overhelde.
Aarzelend liep Syd naar het eind van de
kleine pier, die schudde toen de boot er tegen
aan stootte.
„Ahoy.... ahoy!”
Syd schrok. Het was een meisje, dat hem aan
riep, een knap meisje in een keurige, witte jurk,
en ze glimlachte vriendschappelijk tegen hem.
„Kunt u me ook zeggen, waar we hier zijn?"
vroeg ze.
„Olifant-eiland, ongeveer honderd en vijftig
miil ten Noorden van Soerabaja,” zei hij hortend.
Op zijn vijf en dertigste jaar zag Syd er nog
ze zoo juist
om een man van
de wereld bezat te berooven.
Syd Mervyn zat naar de smalle lijn van den
horizon te staren. Hij voelde zich nog zwak,
want in de tropen matten hevige koortsen iemand
verschrikkelijk af. Nog maar twee weken en dan
zou de Southern Star komen, die vieze, kwalijk
luikende vrachtboot, die hem naar Singapore
en de beschaving zou terugbrengen. Hij voelde
naar het panier, dat hij veilig op zijn hart droeg
en glimlachte getroost. Het was alle moeite en
A Is één vrouw een geheim van een man kan alle pijn
ontfutselen, dan is het Maria del Lipa,” -J
X x zei „de Slang”, terwijl zijn kleine, zwarte
oogjes doordringend op het gezicht van den
man naast hem gericht waren.
Josh Horler rekte zich behaaglijk uit. „Als
we de plannen eenmaal hebben en de mijn kun
nen ontginnen, beteekent het ongeveer een ruwe
tienduizend pond per jaar,” merkte hij op.
„Maria kan ons helpen.”
„Waar is ze op het oogenblik?”
„In Tapah Itam, bij Batavia. Ze houdt daar
een logement voor zeelui.”
Er viel een stilte tusschen de twee mannen,
wier zielen nog zwarter waren dan de gezichten
yan hun zwarte broeders van Malaya.
„Waar is Mervyn op het oogenblik?”
brak Horler de stilte.
„Op het Olifant-eiland, waar hij zijn geheim
verbergt tot de vrachtboot komt en dat is on
geveer over een maand. De vorige kon hem niet
omdat hij ziek was en hevige koort-
-n h.' hub Douglas heeft toen alles onder-
r geen spoor van plannen kunnen
een heeft hij me alles verteld, waar
zijn koorts over geijld heeft.”
'v h h eft Chub Douglas hier mee te
ken? vroeg Josh Horler achterdochtig.
„De Slang” grijnslachte. „Hij werkt met Maria
samen; zij is zijn vrouw, moet je weten.”
„Goed; probeer dan Maria te spreken te krij
gen. Vertel haar alles van Mervyns plannen. Als
we het winnen, zullen we gelijk opdeelen; ieder
een derde deel.” Hij zweeg even. „Wat is die
Maria eigenlijk?”
„Dat is in orde,” verzekerde de ander. „Knap,
en ze ziet er uit als de onschuld in eigen per
soon.”
„Schiet op....” zei Horler laconiek.
„Uitstekend.”
Zoo scheidden ze, en wie hen zag, kon haast
niet gelooven, dat ze zoo juist een plan be
raamd hadden om een man van alles wat hij
op