VlËlBlBClUeiEl^ SCHATTEN
S
r I
het schutblad
cumenten zijn
- 15 -
fc- -4
MEN MOET ZE NIET ZOEKEN, MAAR VINDEN!
Het goud lokt en men wil het hebben, het
koste wat het koste.
Expedities zijn de wereld ingezonden om
verborgen schatten te zoeken.
I et heeft geen zin te zoeken naar verborgen
I 1 schatten, waarvan niemand weet, waar zij
precies liggen...." beweert Aboe Hassan,
de schatten-begravende fellah, en daarom loopt
hij naar den dichtstbijzijnden hoek der straat,
zet zich daar gemakkelijk op een schaduwrijk
plekje neer en steekt zijn dorre, bruine hand
uit.... „Allah is groot!” murmelt hij tegen de
vreemdelingen, en hij bedelt, dat de gierigaards
van nijd groen en geel worden. Zijn handen,
die er uitzien als verdroogd leer, lijken wel
magneten. Die bruine Oosterling verstaat zijn
vak, en menig geldstuk wordt hem toege
worpen
Wanneer hij een paar handen kleingeld heeft,
trekt hij zijn Zondagsche kleed aan, gaat naar
de Europeesche bank en wisselt ze in tegen
goud.. Goud.. Zoodra de nacht haar sluiers
over de aarde gespreid zal hebben, zal hij de
gouden munten in zijn tuin begraven. Niemand
zal het goud weerzien, niemand zal weten onder
welken boomwortel zich zijn „kluis” bevindt.
Zelfs zijn vrouw en kinderen niet
Zooals Aboe Hassan doet, doen bijna alle
Oosterlingen.
Men weet, dat zij een waren hartstocht heb
ben voor gouden en zilveren munten. Reeds
vóór drieduizend jaar begroeven de Bedoeïnen
en fellah's hun rijkdommen in den grond. Oor
logen, epidemieën, catastrophen kwamen en
gingen. De bewoners werden weggesleurd om
als slaven in een vreemd land te dienen en te
sterven. Het geheim van hun schatten namen
zij mee in het hiernamaals. Sinds eeuwen, tien
tallen eeuwen rusten de leemen kruiken met de
gouden en zilveren munten in het woestijnzand.
Serieuze kenners van land en bewoners bewe
ren, dat men met de, in de woestijnen van het
Oosten begraven schatten, groote banken zou
kunnen oprichten. Maar er is niemand, die deze
schatten aan de aarde ontrukt. Aboe Hassan
zegt: „Het heeft geen zin....”
Men moet dan ook geen schatten zoèken,
maar ze vinden. Het toeval, of hoe men het
anders noemen wil, moet ze den menschen in den
schoot Werpen. Plotseling, onverwachts.... op
een tijdstip, dat men aan heel iets anders denkt.
Door een enkelen houw met zijn bijl moet men
millionnair worden, zooals Tschokaloff, de Bul-
gaarsche houthakker, die in het jaar 1926 in
de buurt van het plaatsje Tschepchapare hoo
rnen velde. Hij was arm en vermoedde niet, dat
het hem eens betér zou gaan. Zwaar kwamen
zijn slagen neer in het harde hout van den
boom, toen opeens de snijkant van zijn bijl een
groote kerf vertoonde. De houthakker mompel
de een vloek en zocht den steen in den boom,
die zijn bijl geruïneerd had. Onder de wortels
glansde iets blauwachtigs. Het was een stuk
marmer, dat geheel met Turksche inscripties
was bedekt. Tschokaloff schrok er van. Wat
zouden die schriftteekens beteekenen? Lang
zaam tilde hij de marmeren plaat op, en de
arme houthakker vertrouwde zijn eigen oogen
niet, toen hij een grooten gouden schat ontdekte.
Een oogenblik stond hij geheel en al beduusd,
toen begon hij de geldstukken te tellen. Maar
het had geen zin Hij kende noch de munten
noch hun waarde. Bovendien werd het donker.
Met bevende handen deed hij het goud in zijn
leeren broodzak tot deze geheel vol was. Toen
nam hij zijn bijl en ging naar huis als de rijkste
man uit zijn district. De Turksche gouden mun
ten vertegenwoordigden een waarde van zestig
millioen leva, en tot op den huidigen dag weet
niemand, wie in de dertiende eeuw dezen schat
bij Tschepchapare begraven heeft.
Het nieuws van het groote geluk, dat den
armen Bulgaarschen houthakker te beurt was
gevallen, verspreidde zich als een loopend vuur
tje door de wereld. Overal, in Spanje en Italië,
in Griekenland en Arabië, in Rusland en in
China vertelden de menschen elkaar deze won
derlijke geschiedenis. Dit had ten gevolge, dat
de avonturiers naar den wandelstaf grepen om
hun geluk te gaan zoeken. Ze keerden allen
schijn, dat tusschen het leer en
had gezeten Op het oude stuk papier prijk
te een adellijk wapen, en er onder stond met
groote krulletters het woord „Testament". De
handelaar zag het en schrok hevig. Hij greep
in het vuur, naaide het brandende boek er uit
en wierp het in een emmer water, waar het
sissend in uitdoofde. Tien minuten later zat de
gelukkige vinder aan de tafel en ontcijferde
twee uiterst interessante documenten. Het eerste
was een testament uit het jaar 1922, waarbij de
graaf van Savary kort voor zijn dood al zijn
bezittingen aan de kerk had vermaakt. Het
tweede bevatte een plan van het feudale slot
van Marthilde, dat in het jaar 1623 verwoest
werd. De weg van het kasteel naar de plaats,
waar de graaf behalve gouden en zilveren voor
werpen, een bedrag ter waarde van ongeveer
veertig millioen goudfranken had begraven, was
er nauwkeurig op aangegeven. Slechts de plaats,
waar het slot zelf gelegen had, was algemeen
en tamelijk vaag aangeduid. De oorkonden zijn
door geleerden onderzocht en voor echt ver
klaard. De tot nu toe in het werk gestelde po
gingen om het slot en den schat te vinden, zijn
echter zonder resultaat gebleven. Hierdoor heb
ben de documenten al hun practische waarde
verloren, want wat voor nut hebben de groote
in het vooruitzicht gestelde schatten, .wanneer
men niet precies weet, waar zij liggen? Aboe
Hassan heeft groot gelijk, als hij zegt: „Het
heeft geen zin naar begraven schatten te gaan
zoekenZe bereiden slechts ongemak en
storten de menschen in ellende en zorg. De
Europeesche regeeringen hebben aan de oor
konden van verborgen schatten reeds millioenen
opgeofferd. Expedities zijn de wereld ingezon
den, groote en kleine. Ze hebben gezocht, vaak
jaren lang, en hebben niets gevonden. Vijf en
twintig duizend pond sterling heeft een En-
gelsch industrie-concern reeds ten koste gelegd
aan de ontdekking van den grooten „Sacambya-
schat der Jezuïeten" in de republiek Columbië,
die een priester op een nauwkeurig aangeduide
plaats zou hebben begraven, honderd vijftig
jaar geleden. Honderd twintig millioen pond in
goud en zilver zou er liggen! Reeds jaren ge
leden hebben een aantal avonturiers door het
zoeken naar den schat den dood gevonden. Nu
zullen Engelschen er naar gaan zoeken. Hoe zal
het hun vergaan? In het document, dat de
plaats, waar de schat moet liggen, bepaalt, staat
dat een wreede dood een ieder wacht, die tracht
den schat uit den grond te halen. Misschien
heeft men de kist, waarin het goud en zilver
zich bevindt, met een of andere springstof ge
vuld, zoodat ze explodeert, zoodra ze wordt
aangeraaktMaar het goud lokt, en men wil
het hebben, het koste wat het koste!
Zoo dacht ook de Rus Rossowski, die met
alle geweld den Malakoff-Koergan-schat bij Se
bastopol wilde opgraven. Twee lange jaren
werkte hij in het zweet zijns aanschijns aan den
voet van den Skythen-Koergans Malakoff. En
toen kwam de tragiek van zijn leven. Den veer
tienden Juli 1914 bereikte hij de schatkamer,
doch de ingang was met reusachtige rotsblok
ken versperd. Hij moest ze doen springen, dy
namiet laten komen. Vóórdat het ter plaatse
was, brak de wereldoorlog uit, Rossowski moest
zijn vaderland verdedigen en keerde niet
terug
Verhalen over schatgravers! Zij zijn een en
al romantiek. Het geluk van de hoop trilt er
in enlost zich in nevelen op. Schatgravers
ze beginnen met millioenen en eindigen
met den bedelstaf. Ze zingen het lied van de
moeiten en den arbeid zonder loon. Ze verhalen
van den Duitscher, die den schat van den zee-
roover Bonito op bet Kokoseiland zocht en hem
niet vond, hoewel hij het heele eiland omspitte
Schatten opgravende aarde laat zich
niet ontrooven, wat anderen haar in het geheim
toevertrouwden. Ge kunt het haar niet afdwin
gen met bijlen en met houweelenZij
schenkt het aan hen, die zij het gunt.... Zon
der meer.
Aboe Hassan heeft gelijk, zooals alle anderen,
die het hem nazeggen, gelijk hebben: „Het heeft
geen zin naar begraven schatten te zoeken, als
men niet weet, waar ze precies liggen
weer in hun vaderland terug bedrukt en ont
moedigd. En dat, terwijl zij toch alle documen
ten in hun zak droegen, die over de plaats der
schatten, die zij waren gaan zoeken, de ge-
wenschte inlichtingen gaven. En dergelijke do
cumenten zijn er zeer veel. Men vindt ze in
oude kabinetten en in vergeelde boeken. Geheel
onverwachts vallen deze schrifturen den mensch
in den schoot, zooals het den handelaar uit
Pont a Mousson, die een oude bibliotheek ver
brandde, overkwam.
Hij zat voor zijn schouw en wierp het eene
boek na het andere in het vuur. „Wat moet ik
met die dingen, terwijl ik hier zit en bijna be
vries van de kou,” zei hij tegen zichzelf, greep
een oud Latijnsch gebedenboekje en wierp het
in de vlammen. „Nu zal het hier wel wat war
mer worden," mompelde hij en wreef verge
noegd zijn handen. De bladzijden van het boek
je begonnen om te krullenhet werd warm.
De leeren band, die de bladzijden bij elkaar
hield, begon te knetteren en te barsten, en op
eens kwam er een vergeeld document te voor-