3 8 I I TOEN WARWICK SCHUUILD) i fii OUDE KERK TE SANVO (FINLAND). Hi gang eenif menj gen vreei baar onmi len. kon, Ralp kei niet huur laten „H< „is g neme verse ren h eh - j is da keukr belee BEN COMPLEET VERHAAL zal ik 4 in geslaagd bent, weer het 6 menschen de kamer en de deur verlichting trad A belde, het zou toch u geprobeerd maar ge en stond in een artistiek aangelegden Mr hij z Bill Zond met had de z Hij na t door en r wiek kreet werd meisj Eei haar aan I keek een „Ik ze s< Wt „T< viel I „D Het gepr< wel, plich ■zondi Wf „Hi ZOO 1 Hami in de Ze „Ik woor deder „Hi „G bang, kome dankl Ze „Lr van maar mij l gaan kaar komt zijn „Ik 2 niet wann nen 2 of da beloo moei] broer Wf Eer hard er al 000 u te maken, mr. Hamilton, en ik vind het jam mer, dat ik gedwongen word .om.... Ik'dacht dat u in de stad was; de jonge dame had den huisbaas verteld, dat u probeerde een paar schilderijen te verkoopen om het geld bij elkaar te krijgen en ik hoop werkelijk, dat het u ge lukt is. En nu zal ik u de machtiging laten zien „Mach „Beslaglegging voor de huur! Dat weet u toch wel? Kom, waar is het ding?” Hij haalde verschillende rechtskundige documenten te voorschijn en begon ze na te kijken. „Hier heb ik ’em. Vier en twintig pond en vijftien shilling, kosten inbegrepen. Hoe eerder u betaalt, des te beter het is. voor u, want voor eiken dag dat ik hier blijven moet om op te passen, dat u niets van uw bezittingen verkoopt, moet u me tien shilling betalen en het eten bovendien. En als u na een en twintig dagen niet voldaan hebt, worden uw bezittingen, waarop beslag is gelegd, publiek verkocht, en dan....” Warwick viel hem in de rede. „Wat is je beroep, Bill?” „Ik ben „inbezitnemer" zooals men dat noemt, mr. Hamilton. Het is een beroerd kar weitje. Soms springen de tranen me in de oogen. Maar hèèft u het geld, mister?” „Geef me even tijd om na te denken. Bill. Met groote stappen liep Warwick de kamer op en neer. Hij zat er warmpjes in, maar toch niet zóó warmpjes om maar klakkeloos een som van vier en twintig pond weg te geven. Doch hij wist hoe vol zorgen het leven van een schil der was, die nog niet in de gelegenheid geweest was om bekend te worden en een diep mede lijden welde in hem op met de twee menschen, die hier in het huisje woonden. Het was ontzettend voor deze twee artisten om zoo'n man in huis te moeten hebben met de kans, dat hun bezittingen verkocht zou den worden! Door de open deur keek hij in de aangrenzende kamer en zijn oogen vielen op t halfvoltooide portret van Elsie Hamilton. Neen, hij kon zich niet met het idee vereenigen, dat zij straks thuis zou komen en dezen ge rechtsdienaar op zich vond wachten „Als ik betaal," dacht Warwick, „dan kan ik Ralph Hamilton altijd schrijven en mijn excuus maken, en als hij eerlijk is, zal hij zorgen me zoo gauw mogelijk terug te betalen. Ik kan het meisje toch niet in zoo n toestand laten!" Hij keek weer naar het portret. „Het is een schat, in één woord.” Hij haalde vijf krakende biljetten van vijf pond uit zijn portefeuille en overhandigde ze aan Bill Wilkins. „Als je blieft,” zei hij. „En de rest voor de moeite.” Bill scheen buitengewoon vergenoegd te zijn; zijn oogen glinsterden. „Wel, mister, ik ben blij voor u, dat het zoo geloopen is en dat u er in geslaagd bent, een paar schilderijen te verkoopen.Alles zal nou wel weer best in orde komen, mister!” „We zullen het hopen,” zei Warwick, „maar ga nu nog niet weg, Bill. Ik zou liever niet in den regen loopen als ik jou was; je krijgt er rheumatiek van. Ik kan er van meepraten wat dat is! Blijf nog een beetje....” Maar de ander was al bij de deur. „Het spijt me, mister,” zei hij, „maar ik heb nog meer zaakjes af te handelen. Het is hier prettig verloopen, maar er zijn nog meer slachtoffers. Goedenmiddag, mister.” „Goedendag, Bill,” zei Warwick en ging zittten. Het regende nog flink en hij dacht er niet aan weg te gaan, voor de bui opgehouden had. Bill, die rheumatiek verkoos boven het verwaarloo- zen van zijn plichten, sloot de voordeur zacht jes achter zich en plaste door den onderge- loopen tuin. Warwick keek hem na en dacht over wat hij gedaan had. T''\e oorlog had Hugh Warwick gezegend met I 1 rheumatische aanvallen, die bij vlagen te- rugkwamen en toen hij dan ook de eerste regendruppels voelde vallen, liep hij op een draf naar het kleine villatje met de bedoeling om er te gaan schuilen. Hij had vacantie en logeerde in een badplaats, op vier mijlen afstand van de plek, waar hij zich op dat oogenblik bevond. De regen overviel hem, terwijl er nergens een boom te bekennen was waaronder hij kon schuilen en er bleef hem niets anders over dan een schuilplaats te zoe ken in het villatje, dat even van den weg aflag. Het was een aardig huisje keurig onderhouden en 1 tuin. Warwick veronderstelde, dat het het eigen dom zou zijn van een dame op leeftijd of van een gepensionneerd officier. De wind stond op het portiek zoodat hij daar ook niet veilig stond, waarom hij besloot aan te bellen. Er werd echter niet opengedaan. Warwick zuchtte onge duldig; hij voelde er weinig voor, als een dief in te moeten breken, maar als hij hier lang bleef staan, zou hij weer zoo'n verwenschten aanval krijgen en dat wilde hij voor geen geld van de wereld. Doch misschien was de deur wel op de klink; buitenmenschen waren gewend hun buren te vertrouwen en daardoor zorgeloozer dan de menschen in de stad! Warwick probeerde den knop sprong open. Met een zucht van hij binnen. Er woonden hier blijkbaar menschen van smaak, oordeelde hij, de hall en de kamer aan den linkerkant waren artistiek, hoewel niet kost baar, gemeubeld. De kamer gaf door middel van een deur toegang tot een ander vertrek, en daar Warwick op zijn roepen geen antwoord kreeg, besloot hij ook daar maar eens een kijkje te nemen. Maar op den drempel bleef hij ver rast staan Op een ezel aan het eind van de kamer ont dekte hij een studie in olieverf van een meisje. Haar haar was donker, haar oogen groot en helder van kleur. Hij liep de kamer door om het schilderij van dichtbij te bekijken. Ofschoon hij niet veel van schilderen afwist, begreep hij toch wel, dat dit werk nog niet voltooid was. Het origineel moest dus nog terugkomen! Mis schien zou ze vanmiddag komen, zoodat hij haar in eigen persoon zien kon! Met aandacht bekeek hij het portret en toen hij eindelijk zijn oogen er van afwendde en de kamer rondkeek, zag hij, dat het heele vertrek als atelier was ingericht. Er stonden drie of vier ezels met onafgewerkte stukken en tegen de wanden leunden doeken zonder lijst. Warwick zag, dat het het werk van twee per sonen moest zijn. Een doek stelde hetzelfde meisje in een bruine werkjas voor, terwijl ze mét penseel en palet voor een ezel stond. Dus zij was óók schilderes en misschien woonde ze hier wel! Het kon natuurlijk zijn, dat die andere schil der haar man was, bedacht hij teleurgesteld maar een blik óp den schoorsteenmantel stelde hem gerust. Een aantal brieven lagen daar, sommigen geadresseerd aan mr. Ralph Hamil ton, anderen aan miss Elsie Hamilton. Onbe wust ademde hij verlicht op. „Dus broer en zuster," stelde hij bij zichzelf vast. „Maar waar zouden ze zijn? Misschien buiten aan het schilderen dan kunnen ze ieder oogenblik terug zijn, als ze door den tegen zijn overvallen. Ik denk niet, dat ze het erg zullen vinden, dat ik hier ben, als ik alles uitleg. Artisten zijn nogal gemakkelijke men schen en ik kan altijd nog zeggen, dat ik ge troffen werd door het uitstekende werk en iets wilde koopen.” Hij keerde zich om en keek weer naar onafgewerkte portret van het meisje. Hij probeerde om zijn eigen dwaasheid te lachen; stond hij op het punt om verliefd te worden op het portret van een meisje, dat hij nog nooit eerder gezien had? Het leek er wa rempel veel op, moest hij zich bekennen. De regen sloeg tegen de ramen en Warwick zette zich in een gemakkelijken stoel om op de terugkomst van zijn niets vermoedende gast vrouw en gastheer te wachten toen aan den voorkant van het huis zware stappen klonken. De deur werd geopend en gesloten en Warwick hoorde een schorre kuch. Hij bedacht dat het beste zou zijn zich zoo gauw mogelijk te ver- toonen en liep daarom naar de voorkamer, waar hij in de deuropening een bedeesden en sjofel uitzienden man met een snpr zag staan, die hem van terzijde, met een verontschuldigende uit drukking in zijn oogen,' aankeek. Warwick voelde zich teleurgesteld. Was dit nu Ralph Hamilton de schilder? Maar toen de man zijn mond opendeed, zag hij zijn ver gissing in. „Neem me niet kwalijk, dat ik niet mijnheer. Ik vond de deur open en moeite voor niets geweest zijn, als had me af te schepen. U hadt het nog moeilijker en onaangenamer voor uzelf maakt en het eind is toch hetzelfde.” Warwick keek den man niet begrijpend aan. „Iedereen is welkom, als hij schuilen wil,” zei hij beleefd. „Het weer is ontzettend slecht vanmiddag. Wilt u niet gaan zitten?” De ander wierp hem een verbaasden blik toe. „Het is heel vriendelijk van u, om het zoo op te nemen, mister. We moeten onzen plicht doen, al is het zoo'n plezierig werkje niet. De menschen schelden en razen meestal op ons, alsof wij het kunnen helpen. Maar u behandelt me ten minste vriendelijk en ik zal voor u doen wat ik kan. Ten minste ik bedoel, ik zal in de keuken gaan zitten, zoodat u er geen hinder van hebt, dat ik hier ben." Warwick begreep de helft niet van wat hij zei. „Wel neen,” zei hij joviaal. „Waarom zoo be scheiden? Hoe is je naam eigenlijk?” „Bill Wilkins, mister. Ik ben blij kennis met

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1932 | | pagina 6