OP EEN REEKS SPANNENDE AVONTUREN te gooien, - 15 - een ver werd kon en dus precies veertien dagen later, had men op een hoogte van 25.300 voet reeds een vijfde kamp opgeslagen en was alles gereed voor 'n volgenden aanval. Ditkeer waren het slechts kolonel Norton en Somervell, die de onderne ming zouden wagen. Het zicht was uitstekend maar er stond een ontzettende storm, die hen bij iedere schrede dreigde omver terwijl het zestig graden vroor! Tegen den middag had men het hoogste punt, dat een vorigen keer was bereikt hooger was nog nooit een mensch geweest achter zich gelaten, maar de vier dragers waren nu zoo afgemat, dat het noodzakelijk was halt te houden. Den volgenden dag waren de weersomstan digheden beter; de storm was afgenomen; maar de koude was zoo geweldig, dat iedere bewe ging een onbeschrijfelijk lijden veroorzaakte. Na iederen stap moest men stilhouden, om onder kolossale pijnen adem te halen. Nortons oogen werden zoo slecht, dat hij nauwelijks meer kon zien, terwijl Somervell door schrikkelijken hoest werd gekweld. Het ten slotte zoo erg, dat hij niet meer Norton alleen verder moest gaan. Half blind en gedwongen om na iedere schre de te rusten, steeg Norton hooger langs smalle randen, bedekt met sneeuw en ijs, terwijl aan zijn voeten peillooze afgronden gaapten. Uur na uur worstelde hij om eenige voeten hooger te komen, tot hij eindelijk een hoogte had be reikt van 28.226 voet. Hij bevond zich nu nog maar 300 yard van den top af, maar ten slotte was het laatste restje van zijn krachten ver bruikt en moest hij zijn poging opgeven, hoe wel hij bijna het doel had bereikt! Maar nóg gaven de moedige ontdekkingsrei zigers het niet op. Ze wilden nog een poging ondernemen, ofschoon de moesson hen iederen dag zou kunnen overvallen en den terugkeer practisch onmogelijk maken. Vroeg in den ochtend van den zesden Juni vertrokken Mal lory en Irvine voor een tocht, waarvan zij nimmer zouden terugkeeren. Zij werden verge zeld door vier dragers en voordat de duister nis inviel, hadden zij het zesde kamp bereikt, op 27000 voet hoogte, waar zij den nacht doorbrachten. Den volgenden morgen begaven zij zich op weg naar den top, die nog slechts 2000 voet boven hen lag, en ofschoon Irvine ontzettend leed door een ontstoken keel, scheen de overwinning toch nabij. Twee uur nadat zij waren vertrokken, zag Odell, die alleen volgde op een hoogte van 26000 voet, twee kleine zwarte stippen, die langzaam naar boven kro pen en zich nog slechts op een paar honderd voet afstand van den top bevonden. Hij sloeg hen verscheidene minuten gade. Toen onttrok de mist hen aan zijn oogen. En hij zou hen nooit meer terugzien. Toen de volgende dag aanbrak, konden hun kameraden, die ver beneden hen waren, geen spoor meer van hen ontdekken. Zij waren niet teruggekeerd naar een der tusschenliggende kampen, en ofschoon Odell steeds hooger en hooger klom, ondanks den woedenden storm, die was opgestoken, kon hij hen nergens vinden. Zoo eindigde de tweede poging om den hoog- sten bergtop der wereld te overwinnen. De ex peditie brak haar tenten op en keerde terug Wat het lot geweest is van de beide helden, die op zoo geheimzinnige wijze zijn verdwenen, zal wel nimmer met zekerheid kunnen worden vastgesteld. Sommige leden der expeditie meen den, dat zij in den mist verdwaald en in een afgrond zijn gestort; anderen geloofden, dat zij door koude om het leven gekomen zijn. Of zij, voor zij stierven, den top hebben be reikt, die reeds zoo dichtbij was, toen men hen voor het laatst zag, kan evenmin met zeker heid worden uitgemaakt. Ook dit is n myste rie, evenals de wijze, waarop zij den dood vonden. XIII. DE BEKLIMMING VAN DEN MOUNT EVEREST ngeveer een jaar of vijftien geleden acht ten beroeps-bergbestijgers het nog een volslagen onmogelijkheid om den Mount Everest te beklimmen, den hoogsten bergtop van de wereld, die zich 13.000 voet boven den Mont Blanc verheft, en in een verlaten land vol gevaren ligt in Tibet. Om den voet van dezen berg te bereiken, is reeds een onderneming, waarvoor een buiten gewone moed wordt vereischt, want een groot deel van den tocht moet worden afgelegd over bergen van 16.000 tot 18.000 voet hoogte, langs smallë randen van duizelingwekkend diepe afgronden, door bijna bodemlooze sple ten en scheuren, terwijl de thermometer zelden boven nul wijst. En over dit woeste, verschrik kelijke land moet dan nog alles worden mee gedragen, wat voor den tocht noodig is. En dan, wanneer na weken van gevaarlijk en inspannend klimmen, eindelijk de voet van den Mount Everest is bereikt, begint het moeilijk- ste pas. Want dan moet de met sneeuw en ijs bedekte top worden bestegen, die nog twaalf duizend voet hooger ligt, in een atmospheer, die den mensch reeds bij de minste inspanning naar adem doet hijgen en zijn hart doet klop pen alsof het een stoomhamer was. „Het is volstrekt onmogelijk!” verklaarden de meest bevoegde bergbestijgers. Niemand had nog ooit een poging durven ondernemen, zoover menschenheugenis reikte. Maar, geluk kig, er zijn altijd lieden, in wier woordenboek het woord „onmogelijk” niet voorkomt. En zoo besloten in 1922 eenige dappere en ervaren bergbestijgers een tocht naar de piek te onder nemen, onder leiding van generaal C. G. Bruce, die uitstekend bekend was met den Himalaya en zijn bevolking. De kleine expeditie, die den 6en April 1922 te Phari, op 14.000 voet hoogte, aankwam, be stond uit generaal Bruce en een twaalftal met gezellen, allen geoefende bergbeklimmers, die in uitstekende conditie verkeerden, zestig in- landsche dragers en ongeveer driehonderd last dieren, die de tenten, den mondvoorraad, de instrumenten en de overige uitrusting droegen. Het hoofdkamp werd opgeslagen op een hoogte van 16.500 voet, en direct werden in allerijl de noodzakelijke voorbereidingen voor de bestijging genomen. Er was geen tijd te verliezen, wantbinnen enkele weken zou de moesson intreden met zijn hevige sneeuwstor men, die het niet alleen onmogelijk zouden ma ken om hooger te stijgen, maar zelfs om te blijven waar men was of om terug te keeren. Nadat de noodige voorbereidingen, waren ge troffen, werd de eerste poging om den top te bereiken ondernomen door vier leden van de expeditie: mr. Mallory, dr. Somervell en de majoors Norton en Morshead. Den eersten dag haalden zij een hoogte van 25^000 voet; den volgenden dag steeg men tot 27.000 voet. Toen was men echter gedwongen om halt te houden en terug te keeren, daar allen totaal uitgeput waren. Twee der mannen leden hevig, omdat hun voeten bevroren waren, terwijl zij alle vier verschrikkelijke keel- en hoofdpijnen hadden. Men wanhoopte echter niet, en eenige dagen later werd opnieuw een poging ondernomen, dit keer door de kapiteins Finch en Bruce, die vergezeld werden door een Ghurka. Nauwe lijks echter waren zij onderweg, of er stak een hevige storm op, die weldra was aangewakkerd tot een orkaan. De mannen zetten hun worste ling echter moedig voort, ofschoon iedere schrede een wanhopige inspanning kostte. Zij bereikten een hoogte van 25.500 voet, waar zij verplicht waren een dag en twee nachten te blijven te midden van een razenden storm en bij een temperatuur van twintig graden onder nul. Den derden dag zetten zij de titanenworste ling voort, maar toen zij iets boven de 27.000 voet waren gekomen, moesten zij het opgeven. Daar het weer voortdurend slechter werd en niets er op wees, dat de moesson spoedig afge- loopen zou zijn, zou men meenen, dat er geen nieuwe poging meer werd ondernomen. Maar men had besloten het nog één keer te wagen, en dit keer zouden het Somervell, Mallory en Crawford zijn, die alles op alles wilden zetten. Zij vertrokken onder de meest ongunstige om standigheden, want niet alleen was de storm heviger dan ooit, maar het had zwaar ge sneeuwd, zoodat men groot gevaar liep onder neerstortende lawinen bedolven te worden. Vol goeden moed aanvaardden de drie man nen den tocht, terwijl zij bij iedere schrede tot aan hun knieën in de sneeuw zakten. Zij hadden op die manier ongeveer een duizend voet ge klommen, toen zij boven zich plotseling een on heilspellend lawaai hoorden. Het volgende oogenblik zagen zij een lawine, die met donde rend geraas naar hen toe gleed. Geen seconde later werden zij in haar val meegesleurd en ge heel en al onder de sneeuw bedolven. Zij zelf brachten er het leven af, doch van de dragers werden er zeven gedood. Met deze tragedie eindigde de eerste poging om den Mount Everest te bestijgen; nadat men de dooden had begraven en een eenvoudig ge- denkteeken voor hen had opgericht, aanvaard den de dappere mannen noodgedwongen, maar met grooten tegenzin, denz terugtocht naar het uitgangspunt te Phari. Twee jaar later, in Maart 1924, begaf zich echter reeds weer een tweede expeditie op weg, vastbesloten te slagen, waar de eerste had ge faald. Wederom was het generaal Bruce, die de leiding op zich had genomen. Onder de leden der expeditie bevonden zich vier man nen, die reeds een dapper aandeel aan de eer ste hadden genomen: kolonel Norton, kapitein Bruce, mr. Mallory en dr. Somervell. Onder de nieuwe leden bevond zich een jonge athleet, mr. Irvine, die pas van de universiteit was ge komen, en zich gedurende zijn studietijd op sportgebied vaak had onderscheiden. Reeds in 1922 waren de weersomstandig heden zeer slecht geweest; dit keer waren zij echter nog veel ongunstiger. De koude was zóó intens, dat alle rivieren tot één vaste mas sa waren bevroren; de stormen woedden zoo ontzettend, dat het vaak ondoenlijk was de ten ten op te slaan, terwijl zware sneeuwstormen het voortgaan bijna onmogelijk maakten. Ein delijk bereikte men echter den voet van den berg tijdens een storm, die een snelheid had van tachtig mijl per uur, en bij een tempera tuur van 54 graden onder nul. Zóó hevig was de koude, dat een kop thee, gloeiend heet in geschonken, binnen een minuut totaal bevroor. Niettegenstaande deze verschrikkelijke om standigheden slaagde men er toch in, dank zij waarlijk bovenmenschelijke inspanningen, de noodige kampen op te slaan, en ongeveer mid den Mei, toen het weer gelukkig iets beter was geworden, was het mogelijk een eerste poging te ondernemen om den top te bereiken. Den zestienden Mei gelukte het kolonel Nor ton, Somervell, Mallory en Odell, een hoogte te bereiken van 23.000 voet, bij een tempera tuur van 53 graden onder nul. Toen werd So mervell aangetast door sneeuwblindheid en zijn drie metgezellen leden zoo verschrikkelijk van hoofdpijnen en een ontstoken keel, dat zij ge noodzaakt waren hun poging op te geven en terug te keeren. Wederom had de Mount Everest gezegevierd en was de mensch, hoe dapper hij zich ook had gedragen, genoodzaakt geweest het op te geven. Maar voor den stoutmoedige vormt iedere tegenslag slechts een aansporing tot grooter krachtsinspanning, en den 30sten Mei, ^even en dood

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1933 | | pagina 17