sIo^xQ^EZEPEHEN en LEZER)
T
J
I
DE GESCHIEDENIS VAN TINY TIM
VOLENDAM OP DE PRIKSLEE.
WAAR DE KERSTBOOMEN GROEIEN.
- 14 -
NAAR „EEN KERSTSPROOK" VAN
CHARLES DICKENS
was
el-
zoo’n afschuwe-
en ongevoeliger»
iny Tim was een kleine Engelsche jongen.
Bij zijn heldere blauwe oogen en zijn blon
de haren had hij eigenlijk wangen moeten
hebben, die zoo hard en rood waren als appels
in October. Maar dat waren ze niet. Ze waren
zoo zacht en bleek als alleen de wangen van 'n
klein, kreupel jongetje kunnen zijn, want Tiny
Tim had nog nooit een stap gedaan zonder zijn
kruk!
Je moet echter niet denken, dat hij zich onge
lukkig voelde. Hij was de dapperste en tevreden-
ste jongen van heel Camden Town, zooals de
stad, waar hij woonde, heette.
Tiny's moeder zei altijd, dat hij een engel van
goedheid was. Zijn groote broer Peter, zijn
groote zuster Martha en de twee kleinste Crat-
chits zeiden het eveneens. En zijn vader, Bob
Cratchit, was er zoo zeker van, dat hij altijd
vreesde, dat de kleine Tiny Tim op een goeden
dag naar den hemel zou gaan, om daar met de
andere engelen te spelen.
De Cratchits waren erg arm, want vader Bob
verdiende slechts vijftien shilling per week bij
Ouden Scrooge, in wiens donker en koud kan
toor hij als bediende werkzaam was. Maar ar
moede kon zoo’n opgewekt gezin, welks leden
allemaal heel veel van elkander hielden, niet
beletten om een vroolijk Kerstfeest te hebben.
Het bleeke gezichtje van Tiny Tim begon te
stralen van vreugde, toen zijn moeder aanstalten
maakte om den kleinen gans aan te snijden, die
eigenlijk veel te klein was voor zoo’n ’groote
hongerige familie, en hij sloeg op de tafel met
zijn lepel en riep: „Hoera!" En toen Vader Bob
een gebarsten beker met water ophief en hun
allen „Een gelukkig Kerstfeest” wenschte, ant
woordde de kleine Tiny Tim „De hemel zegene
ons, en alle menschen!”
Toen ze heil gedronken hadden aan hun wei-
Kerstfeest lag voor hem, maar hij was zoo wei
nig gewend aan prettige Kerstdagen, dat hij
niet wist, wat hij met dien dag moest aanvan
gen. Hij lachte en huilde om beurten.
„Ik ben zoo licht als een veertje! Ik ben zoo
blij als een schooljongen. Ik ben zoo gelukkig
als een.... als de kleine Tiny Tim. Gelukkig
Kerstfeest!” Hij wierp zijn raam wijd open en
riep: „Vroolijk Kerstfeest! Een gelukkig nieuw
jaar aan alle menschen! Hallo daar! Hallo!”
Oude Scrooge was heelemaal niet gek, want
hij begon opeens vriendelijke en gevoelige din
gen te doen zooals iedereen. Hij kocht den
grootsten kalkoen, die er op de markt te krij
gen was, en om er zeker van te wezen, dat hij
er op tijd zou zijn, liet hij het dier met een
rijtuig naar het huis van Bob Cratchit brengen.
Toen trok hij zijn mooiste vest aan en met zijn
zonnigsten glimlach begaf hij zich naar het
Kerstdiner van zijn neef.
Den volgenden dag was Bob Cratchit acht
tien minuten te laat op kantoor! Hij probeerde
zijn tierenden patroon die trachtte er net
zoo zuur en onvriendelijk uit te zien als vroe
ger, maar wien het nu lang niet gemakkelijk
viel! aan het verstand te brengen, dat hij
te veel gegeten had van een kalkoen, die met
een rijtuig naar Camden Town was gebracht,
toen Oude Scrooge zijn verbaasden bediende
een vriendelijken por in de ribben gaf, zijn sa
laris verhoogde en hem zei, een heele schep
kolen tegelijk op de kantoorkachel te doen!
Dienzelfden dag begon hij een tweede vader
voor den kleinen Tiny Tim te zijn. Het lieve
kind kon eenvoudig niet sterven zoo lang het
verpleegd werd door goede dokters, zoo lang
het goed voedsel kreeg en versterkende mid
delen, en Oude Scrooge had heel veel geld,
zoodat hij dus alles gemakkelijk betalen kon.
En den volgenden Kerstmis, toen de kleine
kreupele jongen veel sterker en flinker was
geworden, dacht de heele gelukkige familie
Cratchit in de allereerste plaats aan hun goe
den, dierbaren vriend Ouden Scrooge toen de
kleine Tiny Tim op den toast van zijn vader
als naar gewoonte antwoordde:
„De hemel zegene ons, en alle menschen!”
nige vrienden, aan jongen en ouden, aan de zie
ken en armen van heel Londen, hief Vader Bob
den beker weer op en sprak den wensch uit, dat
ook Oude Scrooge 'n gelukkig Kerstfeest mocht
hebben. Maar moeder Cratchit riep uit: „Men
moet wel van de Kerstgedachte doordrongen
zijn, als men er toe komt, om op de gezondheid
en het geluk te drinken van
lijken, gierigen, hardvochtigen
ouden man als mr. Scrooge!"
Omdat zij allen begrepen, dat het de dag was
van vrede en goeden wil, dronken zij echter toch
op de gezondheid van mr. Scrooge, maar met
veel liefde deden zij het niet. Oude Scrooge was
de boeman van de familie Cratchit, en zelfs het
noemen van zijn naam wierp een donkere scha
duw op de prettigste van alle Kerstfeesten.
Oude Scrooge verdiende niemands liefde of
goede wenschen. Hij was zoo slecht, dat hij tegen
zijn klerk had gezegd, omdat deze natuurlijk met
Kerstmis vrij moest zijn: „Ieder jaar klop je mij
het salaris van een dag uit mijn zak, zonder dat
je er iets voor doetDaarna was Oude
Scrooge naar zijn eenzaam huis gegaan om er
geheel alleen op zijn gierige, vrekkige manier
den avond te vieren, die voor iederen Engelsch-
man 'n groote feestavond is. Van feest was bij
hem echter allerminst sprake. Toen hij zijn een
voudig maal gegeten had, zette hij zich bij zijn
kachel, die hij maar amper durfde stoken, om
verder den avond peinzend door te brengen.
Misschien is hij toen in slaap gevallen. In
ieder geval dacht hij, dat hij drie geesten zag:
den Geest van het Kerstfeest in het Verleden,
zooals hij het gevierd had, den Geest van het
Tegenwoordige Kerstfeest en den Geest van het
Kerstfeest der Toekomst. Ze lieten hem al de
narigheid en al het verdriet zien, dat hij aan
anderen had berokkend, en hoe hij bezig
zichzelf een verwaarloosden ouden dag, een
lendigen dood en een vergeten graf te bezor
gen. Hij werd naar andere huizen gebracht,
waar liefde en vreugde heerschten, en toen
naar het kleine huisje in Camden Town om het
gelukkige gezin te zien van den goeden en
trouwen Bob Cratchit. Hij hoorde, hoe zij op
zijn geluk en gezondheid dronken, en hij zag,
hoe droevig zij allen gekeken hadden bij het
noemen van zijn naam!
De arme Oude Scrooge! Arme, ellendige, gie
rige, twistzieke, verlaten Oude Scrooge! Hij
wist plotseling, hoe slecht en hardvochtig hij
was en hij benijdde zijn in armoe levenden
klerk ’Bob Cratchit. Hij benijdde hem zijn op
gewekt, liefdevol hart, en het meest van alles
benijdde hij hem zijn kleinen, kreupelen jongen,
die met zijn dapperen, zonnigen glimlach en
zijn heldere stem als van een vogeltje had uit
geroepen: „De hemel zegene ons, en alle men
schen!”
De Geest van Het Kerstfeest der Toekomst
liet Ouden Scrooge een leegen stoel zien, die
in een hoek stond en een kleinen kruk, zonder
eigenaar. En hij wist, dat indien er hier geen
hulp kwam, die alleen met geld gekocht kon
worden, goede dokters, beter en meer voed
sel en grooter comfort in de meer dan volle
hut de arme kleine vroolijke Tiny Tim moest
sterven.
De Geest verdween, juist toen Oude Scrooge
in zijn koude en vreugdelooze woning wakker
werd. Een schitterende Kerstmorgen was aan
gebroken. De heele dag van het Tegenwoordige