I 1D1E IFlElMlPlElUJkTTUlLJlQ IHIEIMIEILILICIHJMMIENI o»'1 <.r ui IV KOE II M III VIII I ^<OOD RQ GE^ - w ('Kuo. 3000 -30 -10° j aan, V 4-- de temperatuur aan een nog veel De vaste sterren hebben verschillen kleuren, die aan- toonen, dat er op die sterren verschillende temperaturen heerschen. Naar men aanneemt, maakt iedere zon een ontwikkelingsgang door, die (van links naar rechts) aan getoond wordt door deze foto. dag tot ongeveer tien graden stijgt. Poolgebied wijst de en ten slotte de witte, die van hun ontwikkeling schij- ze daar over heen, dat wil weer af te koelen, dan om De temperaturen, die in verschillende streken van Mars heerschen. TT et maakte vroeger voor de sterrenkundigen een strijdvraag uit, hoe warm en hoe 4- koud het wel moest zijn op de maan. Op het oogenblik is hierover geen meeningsverschil meer mogelijk. Met behulp van een zeer ver nuftig instrument, dat men o.a. aan den groot- sten kijker der wereld, den reusachtigen spie- geltelescoop van de sterrenwacht te Mount Wil son in Californië heeft bevestigd, is het mo gelijk precies uit te rekenen, welke tempera turen er op de maan en op de andere hemel lichamen heerschen. Men kan zelfs nog verder gaan, en uitrekenen, hoeveel kouder het is in het Poolgebied van Mars dan bijvoorbeeld aan den evenaar van deze planeet. Het instrumentje, dat dit wonder tot stand brengt, is slechts zeer eenvoudig. Het bestaat uit twee zeer kleine stukjes metaal, gewoonlijk bismuth en antimonium, die aan elkaar gesol deerd zijn, en die zoo op den spiegel van den telescoop zijn bevestigd, dat de gesoldeerde plaats zich precies in het brandpunt bevindt. Door de lichtstralen, die van het hemellichaam waarop de kijker gericht is, op den spiegel val len, wordt de gesoldeerde plaats eenigszins ver hit. Hierdoor ontstaat in het thermo-element een electrische stroom, die geregistreerd wordt door een zeer gevoeligen galvanometer, die het volgens een zeer eenvoudig schema mogelijk maakt, de temperatuur te berekenen, welke op het betreffende hemellichaam heerscht. Van alle hemellichamen is het vooral de maan, die het meest onderhevig is aan tempe ratuurswisselingen. Onze wachter draait in den- zelfden tijd, dat zij zich om onze aarde be weegt, ook eenmaal om haar eigen as. Zij heeft voor beide bewegingen precies één maand noo- dig. Hierdoor komt het, dat zij ons steeds den- zelfden kant toekeert, en dat haar landschappen een halve maand lang ononderbroken door de zon worden beschenen om dan weer even lang in duisternis en koude gehuld te zijn. In het laatste geval is de uitstraling der in de vorige periode opgevangen warmte enorm groot, om dat de maan niet, zooals onze aarde, door een beschermenden mantel van lucht en wolken wordt omgeven, die verhindert, dat de warmte des nachts in de ijskoude wereldruimte weg vloeit. Metingen met het hierboven bedoelde instru ment hebben nu aangetoond, dat er op de maan, gedurende den langen dag van een halve maand, een temperatuur heerscht van honderdtwintig graden Celsius, terwijl de temperatuur gedu rende den even langen nacht tot honderd gra den Celsius onder nul daalt! Daar deze verschillen niet geleidelijk, doch wegens het ontbreken van den dampkring zeer plotseling optreden, is het duidelijk, dat het gesteente op de maan van de temperatuurs- overgangen hevig te lijden heeft. Indien er op deze planeet water was, dat in de spleten en holen der bergen kon binnendringen om daar, terwijl het bevroor, zijn druk uit te oefenen zooals het dit bijvoorbeeld des winters bij ons in de karaffen of lampetkannen doet, dan zou er nu reeds lang niets meer van deze bergen overgebleven zijn. De bergen en dalen op de maan hebben hun behoud dan ook te danken aan het totaal ontbreken van water! Met behulp van het thermo-element heeft men ook kunnen vaststellen, dat het op Mars van welke planeet men zich langen tijd heeft afgevraagd of ze al of niet bewoond was aanzienlijk kouder is dan bij ons. Daar Mars twee honderd acht en twintig millioen kilometer van de zon verwijderd is, en onze aarde „slechts" honderd negen en veertig mil lioen, is het duidelijk, dat zij over het alge meen minder licht en warmte ontvangt dan wij. Dit is echter niet de eenige reden, dat het er kouder is. De atmosfeer om Mars is namelijk zoo ijl, dat zij de uitstraling der warmte slechts weinig verhinderen kan. Des nachts is het er dus zeer koud. Er heerscht dan gewoonlijk een temperatuur van dertig tot vijf en veertig gra den onder nul, terwijl de thermometer op den In het thermometer gemiddeld zeventig graden onder nul. Dit alles is heel gewoon: dat het koud is aan de pool, en dat des nachts de thermometer lager staat dan overdag. Maar wat niet gewoon is, en wat het thermo-element tóch duidelijk aantoont, is: dat twee vlak naast elkaar liggende gebieden op Mars aan den evenaar een verschil in tempera tuur aanwijzen van vijftien graden! Waarschijn lijk is dit echter te danken aan sterk afwijken de, plaatselijke omstandigheden, die hun oor sprong in de bodemgesteldheid vinden! Het is begrijpelijk, dat het voor den sterren kundige interessant is na te gaan, welke tempe raturen er heerschen op de maan en andere planeten vooral met betrekking tot ’t vraag stuk der bewoonbaarheid, dat in sommige kringen nog steeds een rol speelt. Van veel meer belang is het echter nog, de temperatuur te kunnen meten van de vaste sterren, de zon nen, omdat hun rol van veel meer gewicht is. Zij toch zijn het, die de warmte en energie uit stralen, die in het heelal noodig zijn, om daar het leven en de beweging in stand te houden! Reeds wanneer men een vluchtigen blik naar den sterrenhemel werpt, kan men constateeren, dat de vaste sterren niet allemaal dezelfde kleur hebben. Men kan dan witte, gele en roo- de sterren onderscheiden. Uit deze verschillende kleuren laat zich al afleiden, dat er ook een verschillende temperatuur heerscht. Het is ech ter eerst met behulp van het thermo-element mogelijk geworden, nauwkeurig hun warmte graad vast te stellen. De resultaten, waartoe men gekomen is, luiden nu als volgt: voor de roode sterren drieduizend graden Celsius; voor de gele (waartoe ook onze eigen zon be hoort) zes- tot zevenduizend graden en voor de witte vijftienduizend graden Celsius. Natuurlijk gaat het hierbij slechts om de oppervlakte; inwendig heerscht geweldiger hitte! Uit de verschillende temperaturen, die op de zonnen heerschen, heeft men kunnen vaststellen, dat ook zij een ontwikkelingsperiode doorma ken. Zooals men weet, bestaan zij uit geweldige bollen van gloeiend gas. Klaarblijkelijk zijn zij lang niet allemaal even oud. Hoe jonger een ster is, des te meer ruimte zij inneemt, hoe minder „dicht” zij dus is. Dergelijke zonnen nu zijn aanmerkelijk kouder dan de oudere, die dus niet alleen heeter maar ook kleiner zijn. In verband met het bovenstaande neemt men dat de roode zonnen de jongste zijn, dat dan de gele volgen op het hoogtepunt nen te staan. Zijn zeggen, beginnen ze weer af te worden ze eerst weer geel, dan roodachtig ten slotte uit te dooven. Hierbij dient men echter te bedenken, dat al leen groote zonnen, die van oorsprong af over veel massa beschikken, zeer heete witgloeiende bollen kunnen worden. Er zijn namelijk zonnen, die dit stadium van ontwikkeling nooit bereiken. Onze eigen zon, om deze nu maar eens te noemen, was nooit een witte ster, en ze kan er ook nooit een worden, omdat haar massa daar toe niet groot genoeg is. Hoewel men 1.250.000 aardbollen in het zonnelichaam zou kunnen ber gen, behoort zij toch tot de kleinere sterren. De ster Betelgeuze bijvoorbeeld is tweehonderd- vijftig maal zoo groot als onze zon; toch is deze ook niet de allerkleinste, want men hééft een vaste ster ontdekt, die een diameter heeft, welke slechts éénhonderdste is van die onzer zon. Ze is dus niet veel grooter dan onze aar de; en er zijn nog andere, diep-rood gloeiende zonnen, waar een temperatuur heerscht van hoogstens vijf en twintig honderd graden Cel sius, die voor een deel even klein zijn. Men weet, dat men zich van de afstanden, waarop de zonnen of vaste sterren van ons verwijderd zijn, geen voorstelling kan maken. De diepten van het heelal zijn in werkelijkheid immers peilloos. Is het nu niet verbazingwek kend, dat de mensch tóch met behulp van zoo’n eenvoudig en klein instrument als het thermo-element er in geslaagd is, deze diepten te doorgronden en eenige van haar geheimen te ontraadselen?

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1934 | | pagina 13