kliilii De Kalahari-woestijn. heen P L-E DO we des hun aan- den legd Den zij niet fel, dat het iederen keer, wanneer zij haalden wel leek, alsof zij voor de op< een gloeiend-heeten oven stonden. Hr' van alles was echter, dat hun watervoorraad door de motoren letterlijk verslonden werd! IN HET LAND DER VER- SCHRIKKINGEN. De tocht van captain B. E. CLIFFORD door de Kalahari-woestijn. brak door een ongeluk de kraan van hun laat ste watertank af, zoodat er talrijke kostbare, niet te vervangen liters water wegliepen eer zij het lek hersteld hadden. Telkens en telkens weer zonken de wielen weg in het zand, en moesten zij uren lang werken om ze er weer uit te krijgen. Bij één gelegenheid verdween zelfs een der trucks zoo goed als geheel in een diepen kuil, en men slaagde er alleen in, hem er weer uit te halen, dank zij de toeval lige hulp van inboorlingen. Maar men had er tóch nog 'n ganschen nacht lang voor te wer ken Op deze wijze gingen negen schroeiend-heete dagen en ijskoude nachten voorbij. Van hun mondvoorraad, water en benzine was zoo goed als niets meer over. Honger, dorst en uitput ting verteerden hun laatste krachten, en nóg steeds was er niets, dat er op wees, dat zij het einde der ellende nabij waren. Het was r heden, dat een een schielijk leven te maken kondigde door onder deze ontzettende omstandig- nieuw en groot gevaar dreigde en onherroepelijk einde aan hun een gevaar, dat zich een lange wolk rook aan horizon, waarin men, terwijl zij snel nader- kwam, vurige vlammen heen en weer zag schie ten. Het was een boschbrand, die weldra de afmetingen aannam van een hoogen, brullenden en loeienden muur van vlammen, welke recht op hen af kwam, over een breedte van wel tien mijl! Gelukkig vonden zij, al was het dan op het nippertje, nog gelegenheid te ontkomen, en terwijl zij als waanzinnigen voor hun leven lie pen, slaagden zij er in, zoo ver uit de buurt te komen, dat de vlammenzee langs hen raasde Nadat zij op deze wijze als door een wonder aan het gevaar van een vuurdood waren ont komen, werden zij overvallen door de martelen de vrees, dat de boschbrand hun benzine- en voedseldepot, welke de eenige hoop op redding uitmaakte, vernield zou hebben, want het vuur was uit de richting gekomen, waarin het moest liggen. Met wanhoop in het hart zetten zij alles op alles, om vooruit te komen, ofschoon zij zeker geloofden, ten doode opgeschreven te zijn. En wederom was het geluk met hen, want een dag later ontdekten zij tegen den horizon een kleine vlag', die de plaats aanduidde, waar het depot was opgericht. Hun vreugde laat zich beter indenken dan beschrijven. Zij hadden zich aan de klauwen van den dood ontworsteld; het leven lachte hun weer toe. Zij hadden een tocht afgelegd van drie honderd vijftig mijl in het gevaarlijkste land van de wereld. Hun lijden en ontberingen waren nu ten einde, want met de reservevoor- raad aan benzine, water en voedsel, konden zij gemakkelijk den tweedaagschen tocht volbren gen, welke hen nog slechts van Gemsbok Pan, hun einddoel, scheidde. IA e streek, waarheen het avontuur, dat wij deze week zullen meemaken, ons voert, is de Kalahari-woestijn. Deze ligt tusschen Transvaal en Zuid-West-Afrika, en het is een van de minst bekende en meest verschrikkelijke oorden van de wereld. Zóó verschrikkelijk, dat in zijn gloeiend zand de beenderen liggen te bleeken van talrijke menschen en paarden, die getracht hebben er doorheen te trekken, en die deze poging met den dood hebben moeten bekoopen. Toen, ongeveer een halve eeuw ge leden, een aantal Boeren dit waagstuk durfden ondernemen, kwamen er honderden van hen onderweg om, en slechts een handjevol letter lijk halfdoode mannen volbrachten den ver- schrikkelijken tocht. De Kalahari is een bijna waterlooze woestenij van zand, hier en daar begroeid met struikge was; het grootste deel is een plateau van drie- tot vierduizend voet hoogte, waarop de zon overdag op onbarmhartige wijze staat te bran den, terwijl de nachten zoo koud zijn als aan de Pool. Millioenen tetse-vliegen zwermen er rond; hun steek is vergiftig en beteekent een zoogoed als zekeren dood. Gifslangen loeren er op buit; leeuwen gaan brullend rond en dwerg achtige Boschjesmannen loeren achter kreupel hout om den vreemden indringer te onthalen op een regen van vergiftige pijlen. Verschrik kelijker nog dan al deze gevaren echter is de dorst, want men vindt in de Kalahari bijna ner gens water, en alleen wanneer zij, die de woes tijn intrekken, kunnen zorgen onder alle om standigheden over voldoende water te beschik ken, hebben zij een kans, dat zij het er levend afbrengen. Maar hoe gering is die kans dan nog.... In vroeger tijd was het zoo goed als onmo gelijk de Kalahari geheel door te trekken; het duurde te lang, en daardoor waren de gevaren te groot. Heden ten dage heeft de auto na tuurlijk een speciaal geconstrueerde auto de reis mogelijk gemaakt, ofschoon het dan nóg een der riskantste ondernemingen blijft, die de mensch op touw kan zetten. Tot de weinigen, die den tocht gemaakt en het leven er af gebracht hebben, behoort cap tain B. E. Clifford. In Juni van het jaar 1928 vertrok hij met drie metgezellen en vier in- heemschen van Mahalapye om het kansspel met den dood te beginnen. Hun uitrusting bestond, behalve uit mondvoorraad, tenten enzoovoort, uit anderhalve ton benzine en een halve ton water, die op twee groote trucks met rups banden waren geladen. Het doel van den tocht was den gemakkelijksten en veiligsten weg te vinden om de woestijn dwars door te trekken. Gedurende ongeveer de eerste honderd mijl ging het niet bepaald slecht; zij maakten ta melijk goede vorderingen door een gebied, dat afwisselend bestond uit zand en gras, met ge deelten, waar doornachtige struiken groeiden, terwijl zij hier en daar ook streken aantroffen, die door de inheemschen in cultuur waren ge bracht. Tegen het vallen van den avond van den eersten dag hadden zij tachtig mijl afge- 11 en konden zij halt houden bij een bron.. volgenden dag begonnen echter reeds de loeilijkheden. Voor zoover zij wisten, zouden ~'*t eer water aantreffen dan ongeveer hon derd mijl verder. Het zand werd weldra zoo zacht en diep, dat de wielen der trucks er bijna tot aan de assen inzonken. De zon scheen zoo j adem- iening van Iet ergste Weldra werd het hun duidelijk, dat hun on derneming maar zeer weinig kans op succes zou hebben, indien zij overdag bleven reizen. Daarom besloot captain Clifford om gedurende de ondraaglijke hitte van den dag te rusten en des nachts verder te trekken, ofschoon de nachten, in tegenstelling met de dagen, zoo bitter koud waren, dat het bijna onmogelijk was warm te blijven. „De koude was zoo in tens,” schrijft captain Clifford ergens, „dat het wel leek alsof wij aan de Noordpool waren. Zelfs de hevige stormen ontbraken niet. lederen nacht bevroor onze watervoorraad, en moesten het met een bijl stuk slaan, om morgens thee te kunnen zetten.” Zoo trok het kleine troepje dapperen nacht na nacht door de duisternis voort, terwijl de wielen in het zand wegzonken en zij gedwon gen waren om de paar mijl de banden van hun trucks te repareeren, die door de doorns der struiken telkens vol gaten en scheuren zaten. Dat dit ontzaglijk moeilijk was met hun half bevroren handen, laat zich begrijpen. Geen wonder dan ook, dat captain Clifford beweert, dat deze telkens weerkeerende taak, die in de duisternis en onder een hevige koude, moest worden verricht, een ware marteling was. Be grijpelijk is het ook, dat men op die manier slecht vorderde en het dikwijls een uur duur de alvorens men een mijl had afgelegd. Intus- schen slonk de watervoorraad op onrustbaren de wijze en niemand wist, wanneer deze zou kunnen worden aangevuld. Gedurende deze nachten, die veel van een nachtmerrie hadden, hoorden zij voortdurend het gebrul van leeuwen, die belust op buit rondslopen, ofschoon zij slechts één keer den groenen glans van een paar loerende oogen zagen, die echter direct weer verdwenen. Oli fanten, giraffen, gieren en arenden hoorden zij niet alleen, maar zij zagen deze dieren ook tel kens in grooten getale. Weldra begon de toestand critiek te worden. Zoowel de benzine als het water was bijna op; twee leden der expeditie leden aan hevige koortsen; de anderen waren uitgeput door - ver moeidheid en gebrek aan slaap. Natuurlijk wa ren zij ook bevreesd voor hun leven, want zij wisten, dat niets hen kon redden indien hun mondvoorraad, hun water of benzine verbruikt was voordat zij hun einddoel hadden bereikt. De vraag, die hen schier dag en nacht bezig hield, was dan ook, of zij er in zouden slagen het benzine-depot te bereiken, dat men aan den anderen kant van de woestijn voor hen had op gericht. Maar alleen de hemel wist, of zij dit werkelijk zouden doen. Zij hadden echter geen keus; terug te keeren zou even gevaarlijk zijn als verder te trekken. En daarom gaven zij den moed niet op en zetten ondanks alle ontberin gen en gevaren hun tocht voort. Om de maat van hun ellende vol te meten,

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland. Geïllustreerd Weekblad | 1934 | | pagina 17