y
XST
on-
hij rook hier
heerlijken
ik het ten minste niet gevonden.'
beiden
fotogfa-
had
stil-
ONKRUIDSCHOON
(Foto Axel Fors, Bodafors. Opname
op Gevaert Chromosa plaat).
riep het meisje
u dezen
nu ja,
hoe-
hevig geknars van
te drogen en
„Ik wilde
rigan,” zei
er Hj - -
op een gevonden zakdoek
een 1
zeiden, „Georges Jeffreys is vermoord’’
-1 weer opdagen."
het,” stemde Harrigan
l __1. „11k
schaduw over hem en op-
eenigszins onrustig om zich
man van ongeveer dertig jaar
in vacanties denk je niet
detective niet.
1 van hem zaten een
meisje druk te praten. Hij
zij het over hadden, maar
van hun gezichten afgaand,
voor zoo’n
naar het postkantoor en was
verbonden met het Ham-
merton-Hotel te Londen.
„Is er de laatste twee dagen ook een zekere
mijnheer Jeffreys gearriveerd?” vroeg hij.
„Neen, mijnheer, niemand van dien naam.”
„Misschien vanmorgen?”
„Ook niet, mijnheer! We hebben niemand van
dien naam te logeeren op het oogenblik.”
Richards keerde nadenkend naar het hotel te
rug. Het feit, dat Jeffreys niet in Londen aan
gekomen was, kwam overeen met zijn idee om
trent de identiteit van den man op de kiek.
Maar waar kon Jeffreys of zijn lichaam!
op dit oogenblik zijn, en als er werkelijk een
moord was gepleegd, wie kon dan de dader
wezen?
Davidson gebruikte Pelican zakdoeken,
dat deden zooveel jonge mannen, dat was
genaamd geen bewijs of iets van dien aard. En
het had hem, Richards, toegeschenen, dat zijn
kansen, wat Grace Lipton betrof, ook gunstiger
stonden dan die van Jeffreys, dus reden om
zoo’n daad te plegen had hij niet.
Al peinzende was hij bij het hotel aangeko
men en vond Davidson en Grace Upton nog
steeds op het terras, terwijl Harrigan hen van
uit de deuropening gadesloeg.
„Hallo, mijnheer Richards,"
toen de detective naderde. „Waar heeft
kostelijken middag doorgebracht?’’
„In elk geval niet verspild op het terras!" zei
Richards. „Ik ben in de Felbrigg Woods ge
weest."
de wagen stil en de mannen sprongen er uit.
„Ik maakte hier drie verschillende opnamen,”
verklaarde Harrigan. „Een schitterend plekje,
ten minste, dat dacht ik." Hij huiverde, of hij
het koud had en zijn voeten gingen moeizamer.
„Hier dichtbij?” vroeg Richards.
„Ja, daar bij dien boom! Ik stond er met mijn
rug tegen, en keek dien kant uit.”
„Juist,” knikte de detective. „Met uw gezicht
naar het Noorden. Dat was een prachtig plaatsje
voor een foto op dien tijd van den dag. U moet
de zon bijna heelemaal achter u gehad hebben!”
Ze liepen op den boom toe en keken in noor
delijke richting naar het landschap, dat ze even
te voren op t kiekje in Harrigans slaapkamer
hadden gezien.
„Niets,” r~!
„Dat is vreemd.”
Op de kiek was duidelijk, half verscholen
der het kreupelhout, het slappe lichaam van een
man te zien geweest.
„Vreemd,” herhaalde.de detective. „Er zijn na
tuurlijk twee mogelijkheden, de man is óf nog
niet dood geweest en heeft kans gezien weg te
kruipen, of hij was wèl dood en de een of ander
heeft hem weg gesleept. We moesten maar eens
gaan kijken; ik kan van hier uit het boschje
zien, waaronder het lichaam op de kiek lag.”
Ze liepen over den zachten grond naar het
boschje. Hun schoenen werden nat, dikke mod
derspatten kwamen op hun pantalons, want het
had des nachts hevig geregend.
Op de plaats van bestemming gekomen, bukte
de detective plotseling en raapte iets wits van
den grond. Het was een zakdoek. Richards be
keek hem van alle kanten.
„Merk Pelican,” zei hij peinzend. „Gebruikt
u die soms?”
Harrigan ontkende geagiteerd.
„Weet u dan iemand, die dit merk zakdoeken
gebruikt?" Hij keek Harrigan scherp aan. „O,
ik zie het al,” vervolgde hij. „Wie is het? Die
jonge Davidson soms?”
Harrigan staarde hem aan. Davidson was de
man, die op een paar pas afstand van Richards
dien morgen met dat aardige meisje op het ter
ras had gezeten, enhij gebruikte inderdaad
Pelican-zakdoeken.
„Juist,” zei Richards, „en Davidson is heel erg
verliefd op Grace Lipton, nietwaar?”
Harrigans gezicht werd aschgrauw.
„Wat heeft dat er nu mee te maken?” vroeg
hij.
LI ET 4HY^TfeRLE
T“S elective Richards had zich vast voorge-
1 nomen, eens een paar dagen vacantie te
-T-' nemen en zich voor dat doel teruggetrok
ken in een klein hotelletje te midden van reus
achtige bosschen.
Hij had zich heerlijk lui uitgestrekt in een
ruststoel op het groote terras en staarde droo-
merig over de groene weiden. Moordenaars, die
ven, valsche munters had hij uit zijn hoofd ge
zet; hij had vacantie en i~-
aan je „zaken", ook een
Op een paar pas afstand
jonge man en een 1
kon niet hooren, waar
op de uitdrukking
kon hij het wel gissen.
Opeens viel er een
ziend zag hij een
heen kijkenden
voor zich staan.
„Wel, mijnheer Harrigan„ wat is er aan de
hand?” vroeg Richards. Hij was een beetje ver
ontwaardigd, al liet hij het niet merken. Voor
den drommel, hij had vacantie en hij rook hier
onraad!
„Heeft u misschien even een oogenblik voor
me?” vroeg Harrigan. „Ik wilde uw advies er
gens over inwinnen.”
„Maar ik heb absoluut geen verstand van foto
grafie en dergelijke,” zei Richards, zijn voor
hoofd fronsend. Fotografeeren was een manie
van Harrigan.
„Daar wilde ik uw raad ook niet over vragen,”
viel Harrigan hem met een mat glimlachje in de
rede, „maarik wildeenfin, ik wilde
graag, dat u even meeging.”
Met een zucht stond de detective op en ging
mee de trap op naar de kamer van Harrigan.
Op de toilettafel stond, te midden van allerlei
fotografische benoodigdheden, een roode lamp,
terwijl voor de ramen groote, donkere doeken
gespannen waren.
„Wat een bezigheid
dag,” zei Richards.
„Ja,” luidde het onverwachte antwoord. „Ik
wilde ook, dat ik het nooit gedaan had, dan had
ik het ten minste niet gevonden."
Harrigan ging naar de tafel en haalde uit een
van de bakjes een nog druipend kiekje.
„Kijk hier eens naar,” zei hij.
De detective keek. Aan de manier, waarop hij
het kiekje aan een onderzoek onderwierp, zou
men hebben gezegd, dat hij meer van
feeren wist, dan hij tegenover Harrigan
laten uitkomen. Een oogenblik heerschte er
te, toen vroeg hij scherp:
„Waar heeft u dit genomen?”
„In Felbrigg Woods,” antwoordde Harrigan
prompt.
„Wanneer?”
„Gisteren.”
„Hoe laat?”
Harrigan dacht even na. Dit was een soort
kruisverhoor en hij wilde liever geen fouten
maken. „Drie uur, zoowat, een paar minuten
er over kan ook wel."
„Drie uur,” bromde Richards in zichzelf, „en
toen u die kiek nam, wist u heelemaal niet....”
„Natuurlijk niet,” zei de ander verontwaar
digd. „Dacht u misschien, dat ik anders zoo rus
tig gekiekt had?" Zijn verontwaardiging ver
dween opeens en hij vervolgde nerveus: „Denkt
u werkelijkik kan het natuurlijk mis heb
ben
„U heeft juist gezien,” viel de detective hem
in de rede. „Laat deze kiek zoo gauw mogelijk
drogenOfschoon daar kunnen we toch niet
op wachten.... Denkt u, dat u me de plek kunt
wijzen?”
Harrigan nam 't foto'tje op om
antwoordde terwijl bevestigend.
In minder dan twee minuten waren ze met
den wagen van den detective op weg naar Fel
brigg Woods. Onderweg zei geen van beiden
een woord, tot Harrigan opeens riep:
„Hier is het!”
Met een hevig- geknars van de remmen stond
op
zei Harrigan, zijn hoofd schuddend.
„Het is wel niet heel gemakkeilijk om
den man van het kiekje te herkennen,” vervolgde
Richards, „maar het deed me toch heel veel
denken aan Georges Jeffreys, die verondersteld
werd, twee dagen geleden afgereisd te zijn naar
Londen, en die naar u weet, ook heel erg ver
liefd is, of liever gezegd was, op Grace Lipton.”
Harrigan staarde hem ontzet aan.
„Denkt u werkelijk
„We zullen eerst eens probeeren uit te vinden,
waar Davidson zich gisteren om drie uur be
vond,” viel Richards hem kort in de rede. „Het
is jammer, dat het vannacht geregend heeft, alle
teekens zijn nu uitgewischt.”
„Ik wilde, dat we hier vandaan gingen.” Har
rigan schreeuwde het bijna uit.
„En ik wil hier nog zeker tien minuten blij
ven,” zei de detective kalm. „Misschien vinden
we nog iets anders.”
Maar ze vonden niets meer en een kwartier
later zaten de beide mannen weer in den auto
op weg naar huis. Het was een zwijgende tocht,
maar vlak bij het hotelletje verbrak Richards
het stilzwijgen.
graag, dat u me hielp, mijnheer Har-
hij, „we kunnen moeilijk de politie
bij halen zoolang onze verdenkingen berusten
en een foto’tje. Het
zou een beetje vreemd aandoen, wanneer we
zeiden, „Georges Jeffreys is vermoord’’ en hij
kwam morgen weer opdagen."
„Dat zou het,” stemde Harrigan toe. „Mis
schien sliep hij ook alleen maar, hoewel op de
kiek.
„Als u met den trein naar Londen gaat, gaat
u toch ook niet in een bosch slapen? Dat be
waar je toch zeker voor in den trein. Maar
hoe het ook zij, ik weet het adres in Londen,
waar Jeffreys naar toe ging. Ik zal straks even
opbellen. Ondertusschen zou ik graag willen,
dat u naar het hotel ging en een wakend oogje
hield op Davidson."
„Dat is goed,” zei Harrigan, niet bepaald en
thousiast, „hoewel ik niet kan zeggen, dat het
een baantje naar mijn zin is.’’
„Het baantje van beul is óók niet bepaald
prettig,” merkte Richards sinister op, „maar
het moet toch gedaan worden.”
Harrigan huiverde en ademde verlicht op,
toen de auto stopte. Het speet hem niet, den
man te moeten verlaten, wiens hulp hij inge
roepen had.
Richards ging naa
bijna oogenblikkelijk
de laatste twee dagen ook een