16 toricus Johan Huizinga over de Walcherse bur- gen, waarin hij de burgen van Middelburg, Sou burg en Domburg probeert te localiseren en te dateren, en aan de andere kant het archeolo gisch onderzoek ter plaatse, nu onlangs nog in Domburg en Middelburg, en eerder ook in Sou burg en Burgh op Schouwen. Deze interdisciplinaire samenwerking be perkt zich niet tot mediëvisten en archeologen. Het geldt ook voor de naamkundigen, zoals D.P. Blok en R. Rentenaar van het P.J. Meertens- Instituut in Amsterdam, en niet te vergeten de geologen en bodemkundigen, denk maar aan J. Bennema en K. van der Meer, aan S.F. Kuipers en I. Ovaa, die allen zeer veel hebben bijgedra gen aan ons inzicht in de relatie tussen de bo demgesteldheid en de ontwikkeling van de be woning van deze streken. Bovendien komen nu ook de amateurs in beeld: namelijk de amateur-archeologen, want anders dan amateur-historici houden zij zich juist wel uitgebreid met de tijd voor 1300 bezig. (En daarbij is ook de samenwerking tussen be roeps- en amateur-archeologen mooi geregeld met enerzijds de Rijksdienst voor het Oudheid kundig Bodemonderzoek en de provinciale ar cheologen en anderzijds de amateurs, verenigd in de Archeologische Werkgemeenschap Neder land.) En zo kom ik voor de eerste keer tot de vraag die ik heb gesteld: is er toekomst voor de geschiedbeoefening, dus in dit geval die van de middeleeuwen voor ca 1300? Ik denk van wel, in het bijzonder dank zij de genoemde interdis ciplinaire samenwerking. Maar dan is wel een belangrijke voorwaarde, dat wij op de universi teiten betrouwbare, vakbekwame mediëvisten blijven afleveren die op zijn minst ervaren zijn in het interpreteren van bronnen in het Latijn. Dat is een punt, moet ik eerlijk zeggen, dat bij alle vermagering van studieprogramma's goed in de gaten gehouden moet worden. Iets anders is - en dat heeft specifiek op Zee land betrekking - dat wij wel eens geneigd zijn te vergeten, dat de huidige provincie twee mid deleeuwse gewesten bestrijkt: enerzijds Zeeland als onderdeel van het graafschap Holland en Zeeland, en anderzijds het graafschap Vlaande ren waarvan een brede noordelijke strook nu in onze provincie ligt en daarom Zeeuwsch-Vlaan deren heet. En dat noorden van Vlaanderen dreigt op een bepaald punt verwaarloosd te worden, namelijk waar het gaat om het uitge ven van bronnen. Eén van de prettige kanten van de periode voor 1300 - ik heb dat nog niet gezegd - is dat er van de schriftelijke bronnen die zich verspreid in archieven en bibliotheken bevinden, heel veel is uitgegeven. Voor Neder land is wel het meeste materiaal gepubliceerd en voor het graafschap Holland en Zeeland zijn of worden zo goed als alle bronnen tot 1299 uitgegeven. Maar voor Vlaanderen bestaat er bijvoorbeeld geen algemeen oorkondenboek voor het hele graafschap; men geeft in België op gewestelijk niveau alleen landsheerlijke oor konden uit, maar geen stukken betreffende zaken waarbij de landsheer, dat is in Vlaande ren dus de graaf, niet betrokken is. Op dit punt zou ik dan ook willen pleiten voor extra activi teit vanuit onze provincie, namelijk voor de uit gave van een oorkondenboek met alle oorkon den betreffende de Vier Ambachten en hel noorden van het Vrije van Brugge, tot bijvoor beeld 1305 (het sterfjaar van graaf Gwijde van Dampierre), of misschien nog wat verder in de 14de eeuw. De late middeleeuwen En dan nu de late middeleeuwen, dus de pe riode tussen ca 1300 en de 16de eeuw (in de praktijk rekenen wij meestal tot het begin van de Nederlandse Opstand). Ook deze periode is voor de geschiedenis van Zeeland en het noorden van Vlaanderen heel belangrijk: het is de tijd van de vele inpol deringen: het gigantische aantal polders en pol- dertjes tussen de eilanden Borsele en Zuid-Be veland dateert bijvoorbeeld uit deze tijd. Het is omgekeerd ook de tijd van landverlies: in de eerste plaats in Zeeuwsch-Vlaanderen en in de 16de eeuw ook elders, wanneer in 1530 en 1532 Oost-Zuid-Beveland en heel Noord-Beve land van de kaan verdwijnen. Het is daarnaast ook de periode van de ontwikkeling van kleine steden zoals Vlissingen, Veere, Goes, Tholen, Sluis of Hulst. En dan moet er in deze tijd - en dat zou toch eens beter bekeken moeten wor den - een belangrijke ontwikkeling hebben plaats gehad in de standenstructuur.In de 13de en vroege 14de eeuw is er in Zeeland (dus niet in Vlaanderen) een enorm omvangrijke boeren- adel, waaruit onder andere de vele ambachts heren voortkomen: dat zijn dus de mensen van al die kasteelbergjes. In de late middeleeuwen, vanaf de 13de eeuw, gaat een klein deel van die edelen tot de riddermatige adel behoren, zoals de Van Borsele's, de Van Kruiningens, de Van Renesse's, terwijl een groot deel van de rest allengs zijn status verliest en zich vermengt met de onedele bevolking.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1991 | | pagina 18