DUINVEGETATIE
53
en Waddendistrict in. Uitloging treedt relatief snel
op en manifesteert zich in de ontwikkeling van
de vegetatie. Zowel de aanwezigheid van oude,
kalkloze duinen in het maaiveld van de uitbla-
zingsvalleien, als de relatief lage primaire kalk-
rijkdom verklaren het voorkomen van planten
soorten die overigens karakteristiek zijn voor het
Waddendistrict. In uitblazingsvalleien gaat het om
soorten als lein wintergroen (Pyrola minor),
dwergvlas (Radiola linoides) en dophei (Erica
tetralix), en in primaire valleien om soorten als
duinrus (Juncus alpino-articulatus ssp. atricapil-
lus) en dwergbloem (Anagallis minima).
Zeepeduinen en Meeuwenduinen
Vanaf de twaalfde eeuw zijn de Zeepeduinen ont
staan. Hun oostelijke begrenzing wordt gevormd
door een hoge, vastgelegde duinrand. Wellicht is
dit het werk van de heren van Haamstede, die
vanaf 1250 het achterliggende gebied bewoonden
(Beekman, 1989)- Sindsdien is de grote Zeepeval-
lei als oude duinvallei diep ontkalkt.
Omstreeks 1750 trad in de meest zeewaarts ge
legen duinen opnieuw sterke duinvorming op.
Enorme zandmassa's stoven landinwaarts, en
waar zich eens grote valleien bevonden, ligt nu
een duinmassief met tot bijna 40sm hoge toppen,
bekend onder de naam Meeuwenduinen. In fi-
guursl is aangegeven, hoe ver na 1750 in het
oostelijk deel van de Zeepeduinen grootschalige
verstuivingen zijn opgetreden.
In de eerste helft van onze eeuw doorbrak de
mens de heerschappij van wind en zand. Vergele
ken met de voorbije eeuwen gebeurde er van
alles. De grootschalige verstuivingen werden be
dwongen, en in het zuidwesten werd zelfs om de
verstuiving tegen te gaan 400sha "verstopt" onder
het "zwarte bos", een aanplant van Corsicaanse
den (Pinus nigra var. maritima) en Oostenrijkse
den (Pinus nigra var. nigra). De sterk toegeno
men begroeiing van het duin en de winning van
grondwater veroorzaakten een geleidelijke ver
droging van vooral het westelijk duingebied.
In het oostelijk deel waren de veranderingen
aanvankelijk minder groot. Hier liggen de restan
ten van de grote valleien die niet door de stui
vende zandmassa's werden bereikt. Wel traden -
en treden - locale verstuivingen op, waardoor
windkuilen en kleine stuifketels ontstaan die tot
op het grondwater kunnen uitstuiven.
De oorspronkelijke geomorfologie is in het
oostelijk deel evenwel in grote lijnen tot op
heden herkenbaar gebleven. De verdroging werd
hier pas in de jaren zestig van onze eeuw merk
baar. Enerzijds houdt deze late verdroging recht
streeks verband met de grotere afstand tot de
dennenaanplant en de winningsputten, anderzijds
bevindt zich in het oostelijk deel een afsluitende
veenlaag in de bodem, die een scheiding tussen
freatisch pakket en de diepere, watervoerende
pakketten vormt waaruit de onttrekking plaats
vindt.
Eeuwenlang zijn de Zeepeduinen met rundvee
beweid. Ronds I960 werd met de beweiding ge
stopt. Ten gevolge van het wegvallen van deze
begrazing en de decimering van de konijnen
stand door myxomatose (een meestal dodelijke
virusziekte onder konijnen), veranderden valleien
en laagten in enkele jaren volledig van aanzien.
Opslag van els (Alnus sp.), berk (Betula sp.) en
eik (Quercus sp.) nam sterk toe, teiwijl de eens
gevarieerde plantengroei veranderde in een gol
vende prairie van duinriet (Calamagrostis epige-
jos) en pijpestrootje (Molinia caerulea).
De valleien, waar onderzoek wordt gedaan
naar vernatting, liggen op de overgang van het
westelijk (overstoven) en het oostelijk (niet over-
stoven) deel, in het hart van het duingebied (fig.
I). Hier treffen we, met als dreigende achter
grond de tot stilstand gebrachte zandgolf van de
Theunisses hil (38sm), een trits van lage kamdui-
nen met samengestelde paraboolvalleien aan,
ontstaan door locale verstuiving. Als gevolg van
de snelle en omvangrijke fixatie van het aangren
zend zuidwestelijk duingebied, zijn de verstuivin
gen daar vrij abrupt geëindigd, en zijn de onder-
zoeksvalleien deels verstoken gebleven van
inwaaiend, kalkhoudend zand. Het verschil in in
waai tussen de paraboolvalleien oostelijk en
noordelijk van de dennenaanplant is in dit ver
band opmerkelijk. Het neergelegde kalkrijke
zand neemt in de lengterichting van een vallei
naar het oosten in dikte af, en ontbreekt in het
uiterste oosten zelfs geheel. Dit kalkrijke materi
aal is door uitlogingsprocessen in de afgelopen
decennia weer oppervlakkig ontkalkt. In de klei
nere valleien bestaat behalve instuiving vanuit de
heersende windrichting een relatief sterke beïn
vloeding door zijwaartse inspoeling van kalkrijk
materiaal vanaf de hellingen. Het eutrofiërend of
dynamiserend effect van ophoging van de kalk-
arme valleibodems met kalkrijk materiaal is
vooral aan de oostkant van de grotere parabool
valleien gering. Hierdoor is vestiging van duin
doorn of een sterke ontwikkeling van kruipwilg
daar uitgebleven. Kruipwilg vindt juist zijn opti
mum langs de rand van de vallei, waar deze
soon profiteert van inwaai en inspoeling van
kalkrijk materiaal, in samenhang met een goede
vochtvoorziening.
De uitgroei van het naaldhout op de heersende
windrichting heeft ervoor gezorgd dat de kalk-
arme situatie voor een aantal Zeepevalleien blij
vend is. Dit heeft grote gevolgen gehad voor de
plantengroei in deze valleien. De vegetatie-suc
cessie op de kalkloze bodems heeft zich door de
verdergaande verdroging ontwikkeld in de rich
ting van een open, uiterst schrale vegetatie. An
dere, noordelijker gelegen valleien die zich niet
in de windschaduw van het bos bevinden, zijn